Is zelfverloochening nog wel van deze tijd?

ds. Yme Horjus • 92 - 2016 • Uitgave: 12
‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend.’ Dit is een tekst van de apostel Paulus die ons vertrouwd in de oren klinkt. We hebben in de gemeente elkaar vast deze tekst wel eens voorgehouden. Want we zien het immers als een opdracht. Een andere tekst van Paulus luidt: ‘een geur van Christus te verspreiden’! Volgelingen van de Here Jezus moeten met andere woorden innemende mensen zijn. Mensen moeten ons aardig vinden. Toch zijn we niet altijd zo blij met zo’n tekst. Zo’n tekst kan ons namelijk een gevoel van kramp bezorgen.

Bedoelt Paulus te zeggen dat christenen ‘allemansvriendjes’ zijn, die iedereen te vriend moeten zien te houden? Altijd glimlachend en vriendelijk knikkend moeten rondlopen? Moeten wij alles over onze kant laten gaan, om wille van het feit dat wij Jezus navolgen? Is onze gezamenlijke naam Joris Goedbloed? Moeten wij alles maar goed vinden wat mensen menen te moeten zeggen of te doen?

Gewoon een beetje assertiever?
Op je werk krijg je van je chef de vraag voorgelegd om over te werken. Door ziekteverzuim van andere collega’s is er een achterstand die weggewerkt moet worden. Je zou die avond bij een goede kennis op bezoek gaan, maar je durft het verzoek van je chef toch niet te weigeren. Toch voel je je er erg ongelukkig onder en vraag je je protesterend af: “Waarom moet ik altijd overwerken?” ‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’ is een Bijbelwoord dat ons danig in verlegenheid kan brengen. Betekent ons christen-zijn een totale vorm van inschikkelijkheid en meegaandheid, of mag je ook nog voor jezelf opkomen? Hoe had je moeten reageren tegenover je chef?
Diep in je hart vind je dat je anders had moeten reageren. Maar hoe? Je wilt vooral geen ruzie maken. Wat rest je dan anders dan het maar voor lief te nemen? Vanuit de psychologie wordt ons tegenwoordig een woord aangereikt waarmee wij dit soort situaties te lijf kunnen: wij moeten assertief worden. Dat wil zeggen: er is wel degelijk een uitweg uit het dilemma van meegaandheid en ruzie. Je mag voor jezelf opkomen. Je moet leren ‘nee’ zeggen op een vriendelijke, maar besliste manier. Doe geen dingen die tegen je eigen gevoel en wil ingaan. Luister naar jezelf. Dat heeft niets te maken met egoïsme, maar alles met een gezonde manier van in het leven staan. Gewoon een beetje assertiever worden.

Offers brengen
Toch ligt hier voor ons christenen een probleem. Want er is toch ook nog zoiets als zelfverloochening? De Here Jezus is ons voorgegaan in het brengen van offers voor de naaste. Zelf is Hij daarbij tot het uiterste gegaan: Hij heeft Zijn leven prijsgegeven tot in de dood om anderen te redden. Van ons verwacht Hij een zelfde levensstijl. Heel indringend staat er in 1 Johannes 3: ‘Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten’ (vers 16).
Wie durft er na zo’n vers nog te praten over ‘voor jezelf opkomen’? Voor assertiviteit lijkt in het Koninkrijk van God geen plaats te zijn. In dat Koninkrijk geldt niet het principe: ‘IK ben er ook nog’, maar: ‘Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen’ (Matteüs 5:44). Het is vooral de Bergrede – waaruit dit woord van Jezus afkomstig is – die geen spaan heel lijkt te laten van de veelgeroemde assertiviteit. Slaat iemand je op de rechterwang? Keer hem ook de andere toe. Prest iemand je voor één mijl? Ga er twee met hem. Wie zou in het licht van deze woorden nog durven sputteren als iemand je te na komt?

Een weke godsdienst
Het is dan ook geen wonder dat veel christenen niet goed raad weten met het advies om wat assertiever te worden. Aan de ene kant klinkt het ze als muziek in de oren, omdat ze ondervinden dat altijd maar meegaan met de ander, hun gaat opbreken. Maar aan de andere kant hebben ze het gevoel dat assertiviteit haaks staat op de leefregels van Gods Koninkrijk.
Dat gevoel wordt alleen maar versterkt, wanneer dat opkomen voor jezelf openlijk in verband wordt gebracht met het verzet tegen het christelijke geloof. Niemand minder dan de 19e eeuwse wijsgeer Friedrich Nietzsche heeft in dit verband zeer vijandige woorden aan het adres van Jezus gesproken. Voor hem is Jezus door niets anders zó gekarakteriseerd als door Zijn uitspraak: ‘Ik zeg u, de boze niet te weerstaan’ (Matteüs 5:39). Volgens Nietzsche kon Jezus het conflict met Zijn omgeving niet aan en is Zijn ethiek van zachtmoedigheid daaruit te verklaren. En zo is het christendom een weke godsdienst geworden, waarin zwakheid en lijden verheerlijkt worden.
De denkbeelden van Nietzsche hebben niet nagelaten grote invloed uit te oefenen op zijn eigen tijd en daarna. Het is dan ook niet ver gezocht om in de hartstocht waarmee de assertiviteit gepredikt wordt, iets van Nietzsche’s antichristelijke geest terug te vinden. Maar ook wanneer dat agressieve verzet tegen het christendom afwezig is, lijkt er onmiskenbaar een spanning tussen een levensstijl van zelfverloochening en een houding van ‘IK ben er ook nog’. Hier duikt een spanning op tussen de theologie en de psychologie.

Assertief én eerlijk
Het is de vraag of deze spanning onoplosbaar is. Hoe paradoxaal dit ook klinken mag, toch kunnen zelfhandhaving en zelfverloochening beide een plaats hebben in het christelijke geloof. Met andere woorden: een psychologisch begrip als assertiviteit is niet per se een vloekwoord. Christenen kunnen als assertieve mensen enerzijds volkomen zichzelf zijn en anderzijds op een bewuste en evenwichtige manier beslissen van zichzelf af te zien.
Assertiviteit noemen wij het gedrag van mensen die op een respectvolle en psychisch evenwichtige manier kunnen opkomen voor zichzelf. Met dat ‘psychisch evenwichtig’ is bedoeld dat zij hun IK niet zo groot maken dat zij over anderen heenlopen, en tegelijk hun IK niet zo klein maken dat anderen over hen heenlopen. Assertiviteit is wezenlijk iets anders dan ‘Opzij! Opzij! Opzij!’ roepen. Assertieve mensen kunnen heel inschikkelijk en dienstbaar zijn. Waar het bij assertiviteit om gaat, is eerlijkheid: jezelf eerlijk uitspreken, ook al moet je dan soms iemand anders teleurstellen. Deze eerlijkheid houdt in dat je ruimte opeist voor je eigen gevoelens en ideeën, maar dat hoeft niet gepaard te gaan met verbaal geweld of een scherpe tong. De kunst van de assertieve levenshouding is, om vriendelijk duidelijk te maken wat je wilt en wat je denkt.

Martha en Maria
Toch lijkt er, ondanks alle beweringen van het tegendeel, een conflict te gaan ontstaan tussen de theologie en de psychologie, tussen de Bijbel en de psychotherapeutische handboeken. Voor heel veel christenen staan assertiviteit en zelfverloochening met elkaar op gespannen voet. Voor hen betekent het christelijke geloof een opdracht tot een houding van zichzelf voortdurend wegcijferen.
We moeten ons inderdaad afvragen of een mens volgens de Bijbel voor zichzelf mag opkomen. Wat zegt de Bijbel over assertiviteit? Zijn er inderdaad aanwijzingen te vinden waaruit blijkt dat assertiviteit een Bijbels legitieme zaak is? Inderdaad zijn er wel verhalen te vinden waarin je de thematiek van de assertiviteit aantreft. Denk bijvoorbeeld aan die geschiedenis van Martha en Maria. Maria is gezeten aan de voeten van Jezus om geen woord van Hem te hoeven missen. Martha loopt intussen maar te zorgen en is daarin subassertief (het tegendeel van assertief), want ze valt in verwijten. Met enige goede wil tref je hier ook de thematiek van de assertiviteit aan.
Toch is zo’n psychologiserende benadering van de Bijbelverhalen wat riskant. Die benadering wordt namelijk gekleurd vanuit onze moderne psychologische waarneming. Je gaat met andere woorden de Bijbel lezen met hedendaagse psychologische categorieën. Veiliger is het de vraag te stellen: levert het Bijbels getuigenis aanknopingspunten op voor de gedachte dat een mens zichzelf mag aanvaarden en van zichzelf mag houden?

Twee geboden
In dit verband grijpen mensen vaak terug op het grote gebod. Dat bestaat volgens de Here Jezus uit twee delen. Het eerste gebod is het liefhebben van God boven alles. Het tweede, daaraan gelijk, is: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Dit laatste wordt door mensen opgevat als een opdracht om van jezelf te houden. ‘Uw naaste als uzelf’. Men legt dan deze tekst uit als een legitimatie van de zelfliefde. In de mate waarin mensen zichzelf liefhebben, moeten ze ook hun naaste liefhebben. Dat is pastoraal waar, maar exegetisch onjuist. Deze samenvatting van de wet bevat geen gebod tot zelfliefde. Jezus vat de wet samen in twee geboden – heb God lief, heb de naaste lief – en niet in drie – heb ook jezelf lief. Wat Jezus wel doet is dat hij de natuurlijke neiging van een mens om zichzelf lief te hebben veronderstelt. Het is duidelijk: uit de hoofdsom van de wet kunnen we niet direct halen dat de mens van zichzelf mag of moet houden. Toch is er geen enkel bezwaar om te zeggen dat deze woorden ervan uitgaan dat de liefde tot zichzelf bij mensen aanwezig is.

Verder wordt uit deze woorden duidelijk dat niet de zelfliefde de basis is voor de naastenliefde, maar de liefde tot God. De Here Jezus laat zien dat de liefde tot God en de liefde tot de naaste alles met elkaar te maken hebben. Toch zijn ze beslist niet identiek. De beide geboden zijn even belangrijk, maar de volgorde is niet om te keren. De naastenliefde vindt haar grond en norm in de liefde tot God. Dat daar zelfverloochening bij hoort, is dan ook vanzelfsprekend. Het is een uitdrukkingsvorm van onze liefde tot God. Ik hoop in een vervolgartikel te schrijven over zelfontplooiing als fenomeen in onze tijd, dat haaks lijkt te staan op zelfverloochening.

Yme Horjus