Is Jezus God? (3)

Bert van Twillert • 92 - 2016 • Uitgave: 22
Jezus in de brief aan de Hebreeën

Deze brief vergelijkt de Here Jezus en Zijn werk met belangrijke Oudtestamentische gelovigen. De conclusie is dat Hij méér is, hóger, omdat Hij de Zóón is, de Erfgenaam, de Schepper (1:1-4). De schrijver maakt ons daarbij niet alleen duidelijk dat Hij deze positie heeft gekregen nadat Hij Zijn werk op aarde heeft volbracht, maar óók dat Hij al de Zoon van God was vóórdat Hij mens werd. Deze brief is vooral gericht aan Joodse christenen (Hebreeën). Daarom vinden we er veel aanhalingen uit het Oude Testament.

We beginnen bij Hebreeën 1. Daar haalt de schrijver Psalm 2 aan: ‘Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik u verwekt.’ In de geslachtsregisters lezen we, dat de mensen zonen en dochters verwekten. Maar in deze psalm spreekt de Vader tegen de Zoon: Gij zijt Mijn Zoon, en dan volgt: heden heb Ik U verwekt. De Zoon van God werd Mens, niet: de mens werd Zoon van God. Hij was al Gods Zoon vóórdat Hij als Mens werd geboren. Misschien is dat voor sommigen moeilijk te begrijpen. Maar Johannes zegt eigenlijk hetzelfde: ‘Het Woord is Gód, en is vléés geworden. God is Licht, en: het waarachtige Licht is in de wereld gekomen’ (Johannes 1:1,14,9).

God eert Zijn Zoon
In Hebreeën 7 staat een vergelijking tussen de Here Jezus en Melchizedek (Genesis 14). Daar lezen we dat Melchizedek lijkt op de Zoon van God, dus op de Here Jezus. Waarom? Omdat hij ‘zonder vader en moeder was en zonder begin van dagen en einde van leven’ (7:1-5). Natuurlijk was er een begin (geboorte) en einde (sterven) van Jezus’ leven op aarde. Maar Degene die werd geboren als de Zoon van David, was óók de eeuwige Zoon van God: zonder begin en einde. ‘U bent Mijn Zoon (Zoon van God), heden heb Ik U verwekt’ (of: gegenereerd, St.Vert.).
Vervolgens haalt de schrijver Psalm 45 aan: ‘Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig, uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter. Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft, o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen.’ Deze psalm gaat over de grote Zoon van David, Die eens zal regeren op aarde. Zijn troon is de troon van God. ‘Van de engelen zegt Hij: Die Zijn engelen maakt tot winden en Zijn dienaars tot een vuurvlam; maar van de Zoon: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van Zijn koningschap. Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten’ (Hebreeën 1:7-9). Wat een prachtige woorden! God Zelf zegt tegen de Here Jezus dat Hij God is. God eert Zijn Zoon als God: Úw God heeft U, o God, gezalfd. God zalft de Messias van Israël, de Zoon van David, maar vooral ook: God zalft God!

Altijd God geweest
Toen de Here David beloofde dat Zijn Zoon zou komen op zijn troon, heeft David in ieder geval beseft dat zijn troon de troon des Heren zou worden, de troon van Jahweh. Daarom wordt vanaf dat moment Davids troon de troon des Heren of de troon van het koningschap des Heren genoemd (1 Kronieken 28:5; 29:23; 2 Kronieken 9:8). Het is zo belangrijk dat we dat goed begrijpen, want Hebreeën 2 gaat verder met de waarschuwing dat we anders afdrijven van het grote heil dat God ons in de Here Jezus aanbiedt.
Omdat God mens werd, ontfermt Hij Zich over mensen en kan Hij mee-lijden met hen. Hoewel Hij God was, heeft Hij dit aan God gelijk zijn niet als een roof geacht toen Hij Zijn heerlijkheid aflegde en als aan zwak Mens werd geboren. Laten we nooit vergeten dat Hij ook tóén God was, Die alle engelen van God moesten huldigen. De Zoon van God, Die Zichzelf voor ons heeft overgegeven.

Israël zal de Zoon eren
In de toekomst zal ook Israël de Here Jezus eren, nadat Hij Zich als de Zoon van God heeft geopenbaard. Hij zal eer ontvangen zoals de Vader eer ontvangt, omdat Hij de Zoon is: ‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft’ (Johannes 5:22-23; Filippenzen 2:9-10).
Die eer is Hem onthouden toen Hij op aarde was. Daarom komt er een oordeel met als resultaat dat Hij op dezelfde wijze eer zal ontvangen als de Vader: opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Alle knie zal zich voor Hem buigen. Wanneer? Na een oordeel waarin iedereen zal zien Wie Hij in werkelijkheid is. Dan zal er diepe eerbied en ontzag voor Hem zijn. Dan zal niemand rechtop kunnen blijven staan. Dan zal alles zich buigen.

Oordeel en verzoening
Er is nog een argument waarom de Vader het gehele oordeel in handen van de Zoon heeft gelegd. Dat lezen we in Romeinen 14: ‘Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij én over doden én over levenden heerschappij voeren zou (…) Want er staat geschreven: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven’ (vers 9-11).
In 2 Korintiërs 10:10 wordt deze rechterstoel de rechterstoel van Christus genoemd. Christus is gestorven en levend geworden en zit op de rechterstoel. Degene echter voor Wie men zal buigen en Die men zal loven, is Gód: ‘zo waarachtig als Ik leef spreekt de Here (…) alle tong zal Gód loven!’ Rekenschap geven aan God betekent dat we rekenschap geven aan Christus, omdat Hij God is. Je knieën buigen voor de Here Jezus is niets anders dan je knieën buigen voor Gód!
Hoe onvoorstelbaar groot is het, te bedenken dat God ons met Zichzelf heeft verzoend in het offer dat Hij Zelf bracht. Hoe groot is Hij, de Schepper van hemel en aarde, in Zijn liefde voor verloren mensen. Want wat geen mens kon doen, deed Gods Zoon: Hij vernederde Zichzelf tot de dood van het kruis om ons tot God te brengen. Hij betaalde alles met Zijn leven. Hij liet Zich verdrukken en deed Zijn mond niet open. Legioenen engelen wachtten op Zijn teken om in te grijpen, maar Hij deed het niet. In plaats daarvan bood Hij Zijn kostbaar leven als een reukwerk aan God aan. En nooit is God door een mens op zo’n wijze verheerlijkt. Hoe groot is Hij!

(Wordt vervolgd in Het Zoeklicht nr. 24.)
Bert van Twillert