Is Jezus God? (2)

Bert van Twillert • 92 - 2016 • Uitgave: 18
De vraag door Jezus Zelf gesteld’

De vraag Wie Jezus is, wordt door Hem Zelf gesteld aan Zijn discipelen in Matteüs 16:
‘Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is’ (vers 13-17).


Het is duidelijk dat het juiste antwoord op deze vraag niet is: een bijzondere of unieke profeet. Zelfs niet de allergróótste: Johannes de Doper (zie Lucas 7:28). Hij is veel méér dan zij! Wij vinden wat mensen over ons zeggen belangrijk, maar Jezus had al eerder duidelijk gemaakt, dat Hij het getuigenis van mensen niet nodig heeft: ‘Ik behoef het getuigenis van een mens niet!’ (Johannes 5:34). ‘Ik heb een getuigenis, gewichtiger (belangrijker, gróter) dan dat van Johannes’ (vers 36). ‘De Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft van Mij getuigenis gegeven’ (vers 37). Het juiste antwoord komt dan ook van de Vader Zelf. Waarom? Omdat ‘niemand weet Wíé de Zoon is, dan alleen de Vader’ (Lucas 10:22). Niemand van vlees en bloed kon Petrus het antwoord geven.

Christus leren kennen
Daarom bidt Paulus dat de gelovigen in Efeze de Geest van wijsheid en openbaring zullen krijgen om Christus te mogen leren kennen (Efeziërs 1:15-23). Niet alleen in Zijn verzoenend sterven voor ons, maar in Wie Hij is en wat Hij betekent voor ons leven hier en nu. Dát is zo belangrijk. Want vervulling met Gods Geest is er om Christus te leren kennen, om vol te worden van Hém. Hoe beter wij de Here Jezus leren kennen, hoe stabieler en zekerder ons geloofsleven wordt.
Het moment waarop de Heiland deze vraag stelt, is het moment dat Hij Zijn discipelen wil vertellen over Zijn lijden, sterven en opstanding. Want na Petrus’ antwoord, volgt: ‘Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden (…) en gedood zou worden en ten derden dage zou worden opgewekt’ (Matteüs 16:21). Vanaf dát moment, nadat éérst duidelijk was geworden dat Hij de Zoon van God is, kondigde Hij Zijn lijden aan. De discipelen en wij moeten weten Wie het is Die Zijn leven zou afleggen op Golgotha. Want nu weten we dat Zijn offer volmáákt is, smetteloos, heilig, voor altijd toereikend en voor eeuwig geldend. Want Gód is heilig, eeuwig en onveranderlijk.

Is 'Zoon van' hetzelfde als God?
Kan je eigenlijk wel beweren, dat de uitdrukking 'Zoon van God' betekent dat Jezus Gód Zelf is? Sommigen denken van niet. ‘Allen die door de Geest geleid worden, zijn immers zonen van God’ (Romeinen 8:14). “Hij was wel uit God gebóren, maar niet aan God gelijk,” stellen ze. Zoals ál Gods kinderen uit Hem zijn geboren, maar niet aan God gelijk zijn. Zij wijzen naar Adam, die óók 'zoon van God' wordt genoemd, en naar Jezus als de laatste Adam, de Eersteling van een nieuw mensengeslacht, het begin van een nieuwe schepping. Maar dat wil volgens hen nog niet zeggen, dat Hij aan God gelijk is (1 Korintiërs 15:45; Openbaring 3:14).
Die vergelijking gaat echter niet op. Adams leven had immers een begin, toen God hem schiep uit het stof van de aarde. Maar de Zoon van God was er al vóórdat Hij mens werd. Niet Zijn geboorte is bepalend voor Zijn God gelijk-zijn, maar het feit, dat de Hij ‘zonder begin van dagen is’ (Hebreeën 7:3). ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was Gód. Dit was in den beginne bij God’ (Johannes 1:1-3). Er staat niet, dat in den beginne het Woord van God werd geschápen. Hij wás er altijd al, omdat het Woord Gód is. Dat Woord was God en God is dus vlees geworden – God in het vlees – en heeft onder ons gewoond. Hij was dus al God vóórdat Hij onder ons woonde. Al voordat de schepping er was, was Hij al Degene door Wie alle dingen werden geschapen.

Jezus’ woorden en daden
Voor de Joden was het in ieder geval duidelijk: Jezus maakte Zichzelf gelijk aan God door te zeggen dat Hij de Zoon van God is. Het noemen van God als Zijn Vader betekent immers dat Hij de Zoon van God is, met Gods eigenschappen als zondeloosheid, eeuwig, goddelijk leven, waarheid, licht, liefde, alwetend en almachtig. God vernederde Zich en werd Mens, en dat is iets anders dan een mens die zichzelf verhoogt tot god, zoals de Joden dachten. Het is trouwens wéér de Vader uit de hemel Die een einde maakt aan alle discussie, want Hij laat ons weten: ‘Déze is MIJN Zoon, de Geliefde!’ (Matteüs 3:17; 17:5; 2 Petrus 1:17).
Jezus zei trouwens niet alleen dat Hij de Zoon van God was, Hij toonde dat ook. Hij vergaf zonden. Hij genas zieken, wekte doden op, stilde stormen, enz. Voor de Joden was duidelijk dat Hij Gods plaats innam. ‘Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde’ (Johannes 5:18). Als de Here Jezus een zondares haar zonden kwijtscheldt, hoor je de omstanders zich afvragen: ‘Wie is Deze, dat Hij zélfs de zonden vergeeft?’ (Lucas 7:48-49). Zoals we dat ook zagen bij de verlamde man (Lucas 5:21). ‘Wie is deze, die (zulke) godslasterlijke dingen zegt? Wie kan zonden vergeven dan Gód alleen?’
Dat verwijt was terecht. Jezus vergaf die zonden immers niet námens God – ‘in de Naam van God zeg Ik u: uw zonden zijn u vergeven’ –, Hij vergaf de zonden áls God: ‘uw zonden zijn u vergeven!’ Hij nam de plaats van God in tegenover een zondaar! En omdat Hij dat deed, leidde dat tot de vraagstelling die wij nu behandelen: Wie is Deze? Jezus stelde Zich aan God gelijk en dat is dan ook de aanklacht geweest waarop Hij werd veroordeeld: ‘Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd’ (Matteüs 26:63-64). En dat was niets anders dan de bevestiging dat Hij inderdaad de Zoon van God is.

Bert van Twillert