Is Jezus God? (1)
Het antwoord op bovenstaande vraag is van essentieel belang voor ons geloof. Paulus schrijft aan Timoteüs, dat Hij wéét Wie hij heeft geloofd: zijn Heiland Jezus Christus, Die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht heeft gebracht. Diezelfde Heiland zal hem behouden in Zijn hemels koninkrijk brengen, dat is: het koninkrijk van God (Efeziërs 5:5). En dan jubelt hij: Hém zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid (2 Timoteüs 1:10-12; 4:18).
Is het denkbaar dat dit gezegd zou worden over Gandhi, Martin Luther King of andere namen die op één lijn worden genoemd met Jezus? Is er ooit één mens geboren die van God de Vader Zélf eer en heerlijkheid heeft ontvangen om wie hij of zij is of heeft gedaan? ‘Mijn eer geef Ik aan geen ander’, zegt Hij tegen Jesaja (42:8). Toch schrijft Petrus over de Here Jezus: ‘Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen’ (Johannes 8:54; 2 Petrus 1:17).
Waarom dit artikel?
Steeds vaker wordt meer de nadruk gelegd op het mens-zijn van Jezus Christus, dan op zijn God-zijn. Dat is al direct van invloed op de manier waarop je de Bijbel gaat lezen. Als Jezus God is, dan zijn alle dingen mogelijk, want ‘wat voor ménsen onmogelijk is, is mogelijk bij God’ (Matteüs 19:26; Lucas 18:27). Dan verklaart dat Zijn gezag over de schepping (zee, wind, vissen, broden, de vijgenboom en het water dat wijn werd). Dan kan ik begrijpen dat doden worden opgewekt, demonen uitgedreven, lammen en blinden genezen. ‘Zou iets voor de Here (Jahweh) te wonderlijk zijn? Hij spreekt en het is er!’ (Genesis 18:14; Psalm 33:9). De verbazing die de discipelen uitspreken: ‘Wie ís toch Déze, dat Hij ook aan de winden en aan het water bevelen geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?’, is de vraag die we onszelf moeten stellen (Lucas 8:25). En Psalm 65, een psalm die gericht is aan God in Sion – geeft het antwoord: Het is God, ‘Die de bergen vastzet door Zijn kracht, met sterkte omgordt; Die het bruisen der zeeën doet bedaren, het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën.’
Bovendien gaat het er niet alleen om wat Jezus dééd, maar ook om wat Hij sprák! Als Hij God is, dan komt alles wat Hij zei, uit de mond van God en zijn het woorden van God. En God kán niet liegen. Dan dienen we al Zijn woorden met eerbied te lezen en te geloven en ervoor te buigen. Het ter discussie stellen van Jezus’ woorden als Gods woorden, ondermijnt het gezag van de Schrift en ons geloof in God.
In de tweede plaats is het antwoord bepalend voor de vraag: ‘Wie is het aan Wie ik mijn hele leven wil toevertrouwen op het moment dat ik het uit handen moet geven? Wie gaat met mij over de grens van leven en dood?’ Is dat een mens, weliswaar een bijzonder mens, maar niet God, Die mij kent, Die mij vergeeft en onvoorwaardelijk liefheeft? Alleen God kan ál mijn zonden vergeven, me ervan verlossen. ‘Niemand kan zonden vergeven, dan God alleen’, zeiden Schriftgeleerden en Farizeeërs tegen elkaar toen Jezus zonden vergaf (Lucas 5:21). En zij hebben gelijk. Dus: óf Hij lastert God, óf Hij is God Zelf!
Ten slotte is dit artikel ook geschreven om de misvatting weg te nemen dat Jezus kón zondigen. Het mag duidelijk zijn, dat áls Hij God Zelf is, dit onmogelijk is. Als Jezus kón zondigen, dan was Hij niet God, want God kán niet zondigen. God is volmaakt heilig en goed. Daarom schrijft Johannes over Jezus: ‘In Hém (Jezus) is geen zonde’ (geen zondige natuur) (1 Johannes 3:5).
Aanbidding en eerbied
‘God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en waarheid’ (Johannes 4:24). ‘Gij zult de Here, uw God, aanbidden en Hem alléén dienen’, zegt de Here Jezus tegen de satan (Lucas 4:8). Alleen God komt aanbidding toe. Er is geen mens of engel, hoe hooggeplaatst ook, die aanbidding toekomt. Als Johannes de engel wil aanbidden die met hem spreekt, wordt hij gecorrigeerd: ‘Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u (…) Aanbid God!’ En als Gods oordelen worden aangekondigd, dan wordt iedereen opgeroepen om Hém te aanbidden Die alles heeft geschapen (Openbaring 19:10; 14:7). Als de Here Jezus niet God zou zijn, zou Hem aanbidden zonde zijn en zouden we daarmee moeten ophouden. Maar Jezus wijst aanbidding voor Hem juist niet af als iets zondigs (Matteüs 28:9; :17). Hij ís immers de Schepper Die alle dingen heeft geschapen (Kolossenzen 1:13-17).
Ik hoorde eens iemand spreken over de Here Jezus als ‘zijn grote broer’. Maar let eens op met hoeveel eerbied Zijn broers Jakobus en Judas over Hem schrijven. Jakobus noemt zichzelf een slááf van God én van de Here Jezus Christus. En Judas presenteert zichzelf als de broer van Jakobus, maar een slááf van Jezus Christus. Paulus schrijft, dat al zóú hij Jezus lichamelijk hebben gekend, hij Hem nú níét meer zo – op deze wijze – kent. Nú kent hij Hem als ‘God die in Christus was om de wereld met Zichzelf te verzoenen’ (2 Korintiërs 5:16-18). ‘Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond!’ (Hebreeën 2:9). Als er één apostel is geweest die vertrouwelijk op aarde met Jezus omging, dan was dat Johannes. Maar nú kent hij Hem niet meer op die wijze. Hij valt als dood aan de voeten van Hem, die Zichzelf noemt: de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de… ‘Here God, Die is en Die was en Die komen zal, de… Almachtige!’ (Openbaring 1).
En is het in twijfel trekken en vragen stellen bij het feit of de Here Jezus de Zoon van God is, niet juist dat wat Zijn critici en tegenstanders constant hebben gedaan? De satan zelf voorop: ‘indien Gij Gods Zoon zijt’ (Matteüs 4:3-6) en de omstanders bij Zijn kruis, aan het eind van Zijn leven: red Uzelf, ‘indien Gij Gods Zoon zijt’ (Matteüs 27:40-43)? Het niet willen aanvaarden dat Hij de Zoon van God is, resulteerde uiteindelijk in afwijzing en kruisiging. Het werd het motief om Hem te veroordelen: ‘Wij hebben een wet, en naar die wet moet Hij sterven, want… Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt’ (Johannes 19:7).
(Wordt vervolgd in Het Zoeklicht nr. 18.)
Bert van Twillert
Is het denkbaar dat dit gezegd zou worden over Gandhi, Martin Luther King of andere namen die op één lijn worden genoemd met Jezus? Is er ooit één mens geboren die van God de Vader Zélf eer en heerlijkheid heeft ontvangen om wie hij of zij is of heeft gedaan? ‘Mijn eer geef Ik aan geen ander’, zegt Hij tegen Jesaja (42:8). Toch schrijft Petrus over de Here Jezus: ‘Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen’ (Johannes 8:54; 2 Petrus 1:17).
Waarom dit artikel?
Steeds vaker wordt meer de nadruk gelegd op het mens-zijn van Jezus Christus, dan op zijn God-zijn. Dat is al direct van invloed op de manier waarop je de Bijbel gaat lezen. Als Jezus God is, dan zijn alle dingen mogelijk, want ‘wat voor ménsen onmogelijk is, is mogelijk bij God’ (Matteüs 19:26; Lucas 18:27). Dan verklaart dat Zijn gezag over de schepping (zee, wind, vissen, broden, de vijgenboom en het water dat wijn werd). Dan kan ik begrijpen dat doden worden opgewekt, demonen uitgedreven, lammen en blinden genezen. ‘Zou iets voor de Here (Jahweh) te wonderlijk zijn? Hij spreekt en het is er!’ (Genesis 18:14; Psalm 33:9). De verbazing die de discipelen uitspreken: ‘Wie ís toch Déze, dat Hij ook aan de winden en aan het water bevelen geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?’, is de vraag die we onszelf moeten stellen (Lucas 8:25). En Psalm 65, een psalm die gericht is aan God in Sion – geeft het antwoord: Het is God, ‘Die de bergen vastzet door Zijn kracht, met sterkte omgordt; Die het bruisen der zeeën doet bedaren, het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën.’
Bovendien gaat het er niet alleen om wat Jezus dééd, maar ook om wat Hij sprák! Als Hij God is, dan komt alles wat Hij zei, uit de mond van God en zijn het woorden van God. En God kán niet liegen. Dan dienen we al Zijn woorden met eerbied te lezen en te geloven en ervoor te buigen. Het ter discussie stellen van Jezus’ woorden als Gods woorden, ondermijnt het gezag van de Schrift en ons geloof in God.
In de tweede plaats is het antwoord bepalend voor de vraag: ‘Wie is het aan Wie ik mijn hele leven wil toevertrouwen op het moment dat ik het uit handen moet geven? Wie gaat met mij over de grens van leven en dood?’ Is dat een mens, weliswaar een bijzonder mens, maar niet God, Die mij kent, Die mij vergeeft en onvoorwaardelijk liefheeft? Alleen God kan ál mijn zonden vergeven, me ervan verlossen. ‘Niemand kan zonden vergeven, dan God alleen’, zeiden Schriftgeleerden en Farizeeërs tegen elkaar toen Jezus zonden vergaf (Lucas 5:21). En zij hebben gelijk. Dus: óf Hij lastert God, óf Hij is God Zelf!
Ten slotte is dit artikel ook geschreven om de misvatting weg te nemen dat Jezus kón zondigen. Het mag duidelijk zijn, dat áls Hij God Zelf is, dit onmogelijk is. Als Jezus kón zondigen, dan was Hij niet God, want God kán niet zondigen. God is volmaakt heilig en goed. Daarom schrijft Johannes over Jezus: ‘In Hém (Jezus) is geen zonde’ (geen zondige natuur) (1 Johannes 3:5).
Aanbidding en eerbied
‘God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en waarheid’ (Johannes 4:24). ‘Gij zult de Here, uw God, aanbidden en Hem alléén dienen’, zegt de Here Jezus tegen de satan (Lucas 4:8). Alleen God komt aanbidding toe. Er is geen mens of engel, hoe hooggeplaatst ook, die aanbidding toekomt. Als Johannes de engel wil aanbidden die met hem spreekt, wordt hij gecorrigeerd: ‘Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u (…) Aanbid God!’ En als Gods oordelen worden aangekondigd, dan wordt iedereen opgeroepen om Hém te aanbidden Die alles heeft geschapen (Openbaring 19:10; 14:7). Als de Here Jezus niet God zou zijn, zou Hem aanbidden zonde zijn en zouden we daarmee moeten ophouden. Maar Jezus wijst aanbidding voor Hem juist niet af als iets zondigs (Matteüs 28:9; :17). Hij ís immers de Schepper Die alle dingen heeft geschapen (Kolossenzen 1:13-17).
Ik hoorde eens iemand spreken over de Here Jezus als ‘zijn grote broer’. Maar let eens op met hoeveel eerbied Zijn broers Jakobus en Judas over Hem schrijven. Jakobus noemt zichzelf een slááf van God én van de Here Jezus Christus. En Judas presenteert zichzelf als de broer van Jakobus, maar een slááf van Jezus Christus. Paulus schrijft, dat al zóú hij Jezus lichamelijk hebben gekend, hij Hem nú níét meer zo – op deze wijze – kent. Nú kent hij Hem als ‘God die in Christus was om de wereld met Zichzelf te verzoenen’ (2 Korintiërs 5:16-18). ‘Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond!’ (Hebreeën 2:9). Als er één apostel is geweest die vertrouwelijk op aarde met Jezus omging, dan was dat Johannes. Maar nú kent hij Hem niet meer op die wijze. Hij valt als dood aan de voeten van Hem, die Zichzelf noemt: de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de… ‘Here God, Die is en Die was en Die komen zal, de… Almachtige!’ (Openbaring 1).
En is het in twijfel trekken en vragen stellen bij het feit of de Here Jezus de Zoon van God is, niet juist dat wat Zijn critici en tegenstanders constant hebben gedaan? De satan zelf voorop: ‘indien Gij Gods Zoon zijt’ (Matteüs 4:3-6) en de omstanders bij Zijn kruis, aan het eind van Zijn leven: red Uzelf, ‘indien Gij Gods Zoon zijt’ (Matteüs 27:40-43)? Het niet willen aanvaarden dat Hij de Zoon van God is, resulteerde uiteindelijk in afwijzing en kruisiging. Het werd het motief om Hem te veroordelen: ‘Wij hebben een wet, en naar die wet moet Hij sterven, want… Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt’ (Johannes 19:7).
(Wordt vervolgd in Het Zoeklicht nr. 18.)
Bert van Twillert