In voor- en tegenspoed

Els ter Welle • 91 - 2015 • Uitgave: 14/15
Mijn moeder was heel vaak ziek, waardoor mijn vader, mijn broer en ik heel veel in het huishouden deden. Zaterdags gaven we met z’n vieren het hele huis een grote beurt: alle vloeren werden met was gewreven, matten en kleden geklopt, het koper en zilver gepoetst, de stoep geschrobd, de ramen van binnen en buiten gewassen. Dat lijkt nu overdreven, maar zo deed men dat in die tijd.

Als we dan klaar waren, kwam er een grote zinken teil in de keuken te staan en werden er pannen water warm gemaakt op het gasstel. De teil werd gevuld met koud water en op goede temperatuur gebracht met het kokende water uit de pannen. Om de beurt gingen we zo in bad, want we hadden toen nog geen douche. Pas na dit wekelijkse ceremonieel mocht ik mijn eigen dingen doen.

Een rare vraag
Die zaterdag werkte ik extra vlug en hard, zodat we eerder klaar waren dan normaal. Want ik zou naar de jongeman gaan die mijn hart had veroverd, waarop ik tot over mijn oren verliefd was geworden.
Ik trok mijn bruine rok aan met het maisgele, zelfgebreide twinset en fietste naar het station, zette de fiets in de stalling, kocht een kaartje en zocht het juiste perron.
In de trein zocht ik een rustige coupé, want ik was moe van een dag hard werken. Ik zat er nog maar net, toen er een man in stapte en tegenover mij ging zitten. Het was een leraar van mijn MULO-school! “Hé”, zei hij, “Dat is leuk om jou nog eens te zien, hoe gaat het met jou?” Ik zag hem liever gaan dan komen, maar ik bleef beleefd en vertelde hem in grote lijnen hoe het mij sinds de MULO was vergaan. “Waar ga je naar toe?”, vroeg hij. Naar mijn vriend in Soest,” was mijn antwoord. Waar het hart vol van is stroomt de mond van over, dus ik vertelde hem met verve van mijn Herman. Daarop stelde hij een – in mijn ogen – rare vraag: “Is die jongen wel gezond?” Ik werd erdoor van mijn stuk gebracht, want Herman had in die tijd zware astma en was zeker elke maand een week ziek. Toen ik hem dat een beetje vertelde, zei hij: “Bezint eer je begint!” Heel verontwaardigd zei ik: “Ik houd van hem en dan is het gewoon geen punt!”
Ik was twintig jaar en verliefd en wilde nergens een wolkje aan de lucht zien.

Verstrekkende belofte
Later, toen we ons voorbereidden op ons huwelijk, heb ik dit voorval aan Herman verteld en hebben we er uitgebreid over gepraat. Herman zei: “Stel Els, dat ik in een rolstoel terechtkom, wat dan?” Ik zei: “Dan duw ik jou, maar het kan ook gebeuren dat ik niet gezond blijf.” Waarop hij antwoordde: “Laten we afspreken dat we er voor elkaar zullen zijn als we ziek worden.”
We wisten toen niet wat ons te wachten stond en wat we elkaar werkelijk beloofden.
We trouwden op 27 maart 1962. Het was een stralende dag. Maar wat beloof je elkaar dan veel! In het burgerlijk wetboek staat: ‘Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.’ Dat beloofden Herman en ik in het gemeentehuis. In de kerk ging het wat dieper: we beloofden elkaar te waarderen en lief te hebben alle dagen van ons leven. Er altijd voor elkaar te zijn en trouw te zijn in goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid.
Eigenlijk is het huwelijk een hachelijke onderneming. Je verbindt je aan iemand voor het leven en je weet niet wat je samen allemaal mee zult maken.
Herman was zesentwintig en ik twintig jaar. We waren jong en naïef en hadden geen enkele twijfel of we die verstrekkende belofte wel waar konden maken. Zonder God was het echter nooit gelukt!

Elkaar vasthouden, door dik en dun
Vandaag, 27 maart 2015, zijn we precies 53 jaar verder.
Ik kom net bij Herman vandaan. Wat vind ik deze eindfase van dementie waarin hij nu verkeert moeilijk. Mijn dynamische man kan niet veel meer reageren. En de man die op en top een prater was, kan zich niet meer verbaal uiten. Ik moet soms capriolen uithalen, wil hij me aankijken. Maar als ik dan – zoals vandaag – een lieve lach en kusjes van hem krijg, kan mijn dag niet meer stuk. Hij is nog steeds de man die ik intens liefheb! Vanavond gaan we uit eten in het restaurant van de Wijngaard, het prachtige echt christelijke verpleeghuis waar Herman woont. Voor wie doe ik dat eigenlijk? Ja, voor mezelf. Ik wil deze heugelijke dag niet ongemerkt voorbij laten gaan. Maar ook voor Herman. Ik geloof namelijk dat hij er zeker wat van mee krijgt, dat het vandaag een bijzondere dag is.
Toen ik vanmiddag weer thuis kwam van de Wijngaard, waren er bloemen en een mooie kaart van een van onze dochters. Ze schreef: ‘Jullie liefde voor elkaar is duidelijk voor het leven. Dat is een bewuste keuze, die God gezegend heeft met een diep gevoel van liefde en van verbintenis met elkaar.’
Is ons huwelijk over rozen gegaan? Beslist niet! Hebben wij nooit spanningen gehad? Zeker wel en soms best heftig. Maar het huwelijk is een verbond. We hebben voor Gods aangezicht beloofd om elkaar vast te houden door dik en door dun. Je trouwt natuurlijk met iemand omdat je van die persoon houdt. Maar het huwelijk houdt meer in. Het is ook een beslissing maken om van iemand te houden!

Els ter Welle