Ik zat in een bodemloze put… en bleef maar vallen

Feike ter Velde • 89 - 2013 • Uitgave: 2
“Altijd was er ruzie tussen mijn ouders en als kind kende ik geen veiligheid. Ik was tien jaar toen mijn ouders gingen scheiden. Mijn moeder werd kort daarna opgenomen met een psychose. Mijn vader kwam dan weer in huis. Als moeder weer thuis was ging vader weer weg.
Zij lag meestal op bed en werd overal kwaad om, zoals ik het mij herinner. Er kon geen goede band met haar ontstaan. Ik kon bij haar niet terecht. Zo groeide ik op.” Maartje vertelt.


Op school werd ik altijd gepest. Zelfs werd ik, toen ik bij de leraar aan de arm over het schoolplein liep in mijn rug getrapt. Zo zat ik elke dag onder de blauwe plekken. Ik keek altijd eerst of er geen kinderen bij de poort stonden om me in elkaar te trappen. Soms, als ik dan thuiskwam, stonden ze daar op me te wachten en werd ik alsnog mishandeld. Geschopt, geslagen, bespuugd, geknepen, aan mijn haren getrokken en op de grond gegooid.
Ik voelde me elke dag onveilig en was altijd bang. Op school werd er nooit gevraagd hoe het ging. Ook op de middelbare school niet. Om aandacht te vragen stak ik soms naalden in mijn arm. Deze liet ik zitten tot een lerares van school het zag, maar er vervolgens nauwelijks op reageerde. Ik kon geen woorden vinden om te zeggen dat het niet goed met me ging, dus probeerde ik het op deze manier. Ik voelde me eenzaam en begreep niet waarom niemand naar me omkeek.

Niemand die luisterde
Ik liep weg van huis en er was niemand die mij miste. Ik was op zoek naar liefde, warmte en geborgenheid. Ik was er kapot van nooit gemist te worden. Ik wist dat twee leraren bij ons in het dorp woonden. Ik ging daar vaak naartoe als ik van huis was weggelopen en ik belde bij aan. Geen van beiden kreeg het idee hulp voor me te zoeken. Ze brachten me naar huis, maar meestal stuurden ze me weg. Ik kan nog steeds niet geloven dat ik zo aan mijn lot ben overgelaten.
Om mijn gevoelens van pijn, afwijzing en verdriet te verdoven raakte ik verslaafd aan alcohol en later ook drugs. Mijn leven was me niks meer waard. Moest dit nu mijn leven zijn? Mijn wens om bij mijn vader te wonen werd niet gehonoreerd. Ik heb geschreeuwd dat ik naar een pleeggezin wilde, maar er was niemand die luisterde. Omdat mijn moeder mij niet meer aankon, moest ik naar een crisisopvang. Dit vond ik helemaal niet erg, omdat daar mensen waren die misschien wel om me gaven en naar me omkeken.
Bij de crisisopvang begon ik met zelfbeschadiging nadat ik het mijn kamergenoot zag doen. Ik had zoveel pijn van binnen, maar kon het niet uiten met tranen of boosheid. Ik wilde mijn innerlijke en machteloze pijn omzetten in uiterlijke en controleerbare pijn en dat lukte. Ik begon op mijn onderarmen, maar later op mijn hele armen, benen, buik en zelfs mijn gezicht moest eraan geloven. Het snijden gaf me een heerlijk gevoel. Als ik het mes op mijn huid zette voelde ik al opluchting. Ik kon niet stoppen totdat ik bloed had gezien, wat soms extreme vormen aannam. Na ruim zes weken moest ik weer terug naar huis.

Waardeloos, moedeloos
Later ging ik met mijn vader mee naar de kroeg. Ik was onder zijn vrienden niet meer alleen. Een van hen toonde aandacht en liefde. Althans, ik dacht dat het liefde was. Hij zei mij dingen die ik nooit eerder had gehoord. Ik voelde me aanvaard en geliefd. Maar het ging hem alleen om seks. Ik wist niet hoe ik weigeren moest. ’k Was bang zijn genegenheid weer te verliezen. Rond mijn achttiende werd ik zwanger, maar ik wist niet van wie. Toen heb ik een abortus gehad. Ik zag geen andere uitweg. Na twee jaar was ik opnieuw zwanger en weer wist ik niet van wie. Maar nu wilde ik het kind behouden. Het eerste kindje had ik gezien op de echo. Ik moest kijken, maar had daar later veel last van. Zonder emotie heb ik beiden om laten brengen. Dat bezorgde mij later een enorm verdriet. Zevenmaal heb ik gepoogd mijn leven te beëindigen, zonder succes. Ik was leeg, volkomen aan mijn einde en volstrekt wanhopig. Met veel drank en drugs verdoofde ik al mijn ellende. Ik voelde me waardeloos, mismaakt, misbruikt, naakt, moedeloos… ik zat in een bodemloze put en ik bleef maar vallen.

God was erbij
Ik werd opgenomen bij De Hoop in Dordrecht, omdat iemand mij dat adviseerde. Na een lange weg van begeleiding en medicijnen, van terugval en heftige confrontaties met mijn eigen verdrongen emoties, mocht ik tot levend geloof in de Here Jezus komen. In gesprekken met hulpverleners kwam er een ongelofelijke verdriet over mijn twee kinderen naar boven. Er werd voor mij gebeden en ik ben even buiten gaan zitten. Ik vroeg aan God of mijn kinderen echt bij Hem waren. Toen ik omhoog keek zag ik twee heldere sterren naast elkaar aan de hemel staan. God zei me dat ze inderdaad bij Hem waren. Ik heb ze ook namen gegeven. Toen heb ik iets moois gemaakt met zonnebloemen, hun namen erop gezet en samen met een begeleider heb ik ze toen begraven op een mooie plek in de natuur. Daar heb ik afscheid van ze genomen. Het was heel zwaar en diep verdrietig. Maar God was erbij en troostte mij. Nu hebben ze beiden een plek in mijn hart, Lotte en Amy, mijn twee meisjes.

In diepe momenten van terugkerende emotionele trauma’s en herbelevingen van vreselijke momenten wist ik zeker dat ik met de Here hier doorheen zou komen. En dat is ook gebeurd. Nu mag ik zelfstandig wonen in mijn flatje, waar het elke dag heerlijk is omdat ik Gods nabijheid mag ervaren, lid mag zijn van de Gemeente van Christus, waar men naar elkaar omziet. Ik heb geleerd dat ik geliefd mag zijn.

Feike ter Velde