Ik wil zingen van mijn Heiland
Ds. Herman J. Hegger (86) stuurde ons een hoofdstuk uit zijn nog niet gepubliceerde boek "Naar een nieuw christendom". Hier volgt een gedeelte uit dit boek. Ds. Hegger (ex RK-priester) is Nederlands Hervormd.
Wie blij is wil zingen. Wie zich "in Christus verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1:8), zoekt naar woorden en vooral naar melodieën om daaraan uiting te geven.
Maar op de weg naar buiten ondervindt dat verlangen om zich in een gezang te uiten vaak remmingen. Dan gebeurt dat zingen met een benepen gemoed. Je perst het dan vanuit je binnenste naar omhoog omdat zingen erbij hoort, omdat het moet. Vanwaar die blokkades? Dat kan samenhangen met je karakter, maar meestal heeft het als oorzaak dat je nog niet helemaal bevrijd bent van alle angst voor God. Misschien niet bewust, maar ergens in de schemering of de duisternis in de onderlagen van je ziel spoken dan nog allerlei wanvoorstellingen over een dreigende God rond en die benauwen je.
En of u nog altijd (een beetje) bang bent voor God, kunt u merken aan het volgende. Het zit nog ergens bij je vast, als je niet ronduit tegen de Heilige en Rechtvaardige durft (wilt) zeggen: "Ik, ik ben echt fout geweest. Niet de anderen en ook niet de omstandigheden zijn er de oorzaak van geweest dat ik Uw gebod overtrad, maar ikzelf. Ik sta schuldig voor U. Ik had dat nooit mogen doen." Dan is dat een duidelijk teken dat je nog niet zeker bent van de liefde van de barmhartige en vergevende God. Daarom durf je nog niet echt vertrouwelijk met Hem om te gaan. Je bent dan nog net als Adam en Eva. Die konden ook nog niet geloven dat God hun zonde zou willen vergeven. Daarom kropen ze voor
Hem weg en verborgen ze zich in het struikgewas. En wat deden ze, toen ze ten slotte toch noodgedwongen sidderend tevoorschijn kwamen? Adam gaf de schuld aan Eva en Eva schoof die schuld weer af op de brede rug van de duivel: "De slang heeft mij verleid". En wij hebben dat afschuifsysteem van hen overgenomen.
Houd op met dat schutterige heen en weer geschuifel. Wring jezelf niet in allerlei bochten om je zonden goed te praten. Dat is een bewijs datje nog niet voor de volle honderd procent kunt geloven dat God Zich om Christus' wil volkomen met jou heeft verzoend.
Bovendien is dat dwaas. Want als je jezelf tegenover God gaat verdedigen en verzachtende omstandigheden aanvoert, maak je van het gesprek met God een rechtsgeding. Dan plaats je jezelf onder de wet, zou Paulus zeggen. En dan zegt Psalm 130: "Als Gij, HERE, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan?" (Gelukkig volgt daar meteen op: "Maar bij U is vergeving.") Nader niet tot God als tot Iemand die op Zijn rechterstoel is gezeten want dat doe je als je een pleidooi voor jezelf gaat voeren en de Here voorhoudt dat het heel erg met jou meevalt. En dan moet Hij u veroordelen. Maar "laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden" (Hebr. 4:16).
Het is een enorme bevrijding, zelfs een verrukking, wanneer je zo in alle eerlijkheid met God kunt — en dat mag! - omgaan, wanneer je onverbloemd je zonden voor Hem belijdt en tegelijkertijd zeker weet, en dat ook merkt: Hij is genadig en vergeeft volkomen. Dan is er een pak van je hart, de loden last van je schuld is dan van je geweten weggenomen. Dan kan het lied van de dankbaarheid opstijgen uit alle diepte en breedte van je ganse wezen. Dan ervaar je dat God, ook al is Hij de Heilige, "nochtans troont op de lofzangen van Israël" (Psalm 22:4) en nu ook troont op jouw lofzang. Heerlijk is het als zo je hele leven één groot loflied is voor Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar Zijn wonderbaar licht.
Het heeft heel lang geduurd voordat ik zelf van alle beklemming bevrijd werd. Dat gebeurde pas toen ik 32 jaar was. Tot dan toe was het vaak dat mijn keel werd dichtgesnoerd en er een nerveuze, bijna pijnlijke druk in de maagstreek kwam, wanneer ik probeerde te bidden en mij realiseerde: God is overal, ook hier en nu bij mij, tegenwoordig met al Zijn macht en majesteit. Ik probeerde mij daar dan overheen te zetten, want ik wist: Hij eist van mij dat ik Hem aanbid en liefheb. Maar dat lukte nooit helemaal. Totdat "het Hem behaagd heeft Zijn ?' Zoon in mij te openbaren" (Gal. 1:16), daar in Brazilië en toen in augustus 1948.
Daarom wil dit boek besluiten met het "zingen van U, o mijn Heiland, van U, o Jezus die mijn ziel bemint". En ik smeek U, o God: leg Zelf de lofzang op mijn lippen. Haal de hymne waarmee ik U huldigen wil, naar boven uit de diepten van mijn ziel. U bent immers daar waar het eerste borrelen van mijn bewustzijn begint. U bent de bron van mijn bestaan. U draagt en schraagt mij. U houdt mij boven de afgrond van het niet-zijn waarin ik meteen verzinken zou, als U mij ook maar even los zou laten. Maar ik ken Uw liefde. U bent Liefde! En die Liefde is vleesgeworden in Jezus Christus. Here Jezus, ik verenig mij met de miljoenen die gekocht zijn door Uw bloed. Ik wil mijzelf tot stem maken voor hen. Ook zij willen zingen van U, o Heiland. Maar ze missen vaak de veelheid en de variatie van woorden waarover U mij de beschikking hebt gegeven. Ik weet dat ze blij zijn wanneer iemand het lied van de dankbaarheid voorzingt. Ze zullen het graag, misschien aanvankelijk een beetje voorzichtig, meeneuriën. Ze laten het resoneren in zichzelf. Ze laten het daarna uitgroeien tot een stroom van klanken en woorden die over elkaar heen bruisen. Ze laten zich meeslepen door de melodie van de Geest die voor hen het thema van de dankbaarheid weeft. Mag ik voor hen een beetje een voorzanger zijn?
ds. Herman J. Hegger
Wie blij is wil zingen. Wie zich "in Christus verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1:8), zoekt naar woorden en vooral naar melodieën om daaraan uiting te geven.
Maar op de weg naar buiten ondervindt dat verlangen om zich in een gezang te uiten vaak remmingen. Dan gebeurt dat zingen met een benepen gemoed. Je perst het dan vanuit je binnenste naar omhoog omdat zingen erbij hoort, omdat het moet. Vanwaar die blokkades? Dat kan samenhangen met je karakter, maar meestal heeft het als oorzaak dat je nog niet helemaal bevrijd bent van alle angst voor God. Misschien niet bewust, maar ergens in de schemering of de duisternis in de onderlagen van je ziel spoken dan nog allerlei wanvoorstellingen over een dreigende God rond en die benauwen je.
En of u nog altijd (een beetje) bang bent voor God, kunt u merken aan het volgende. Het zit nog ergens bij je vast, als je niet ronduit tegen de Heilige en Rechtvaardige durft (wilt) zeggen: "Ik, ik ben echt fout geweest. Niet de anderen en ook niet de omstandigheden zijn er de oorzaak van geweest dat ik Uw gebod overtrad, maar ikzelf. Ik sta schuldig voor U. Ik had dat nooit mogen doen." Dan is dat een duidelijk teken dat je nog niet zeker bent van de liefde van de barmhartige en vergevende God. Daarom durf je nog niet echt vertrouwelijk met Hem om te gaan. Je bent dan nog net als Adam en Eva. Die konden ook nog niet geloven dat God hun zonde zou willen vergeven. Daarom kropen ze voor
Hem weg en verborgen ze zich in het struikgewas. En wat deden ze, toen ze ten slotte toch noodgedwongen sidderend tevoorschijn kwamen? Adam gaf de schuld aan Eva en Eva schoof die schuld weer af op de brede rug van de duivel: "De slang heeft mij verleid". En wij hebben dat afschuifsysteem van hen overgenomen.
Houd op met dat schutterige heen en weer geschuifel. Wring jezelf niet in allerlei bochten om je zonden goed te praten. Dat is een bewijs datje nog niet voor de volle honderd procent kunt geloven dat God Zich om Christus' wil volkomen met jou heeft verzoend.
Bovendien is dat dwaas. Want als je jezelf tegenover God gaat verdedigen en verzachtende omstandigheden aanvoert, maak je van het gesprek met God een rechtsgeding. Dan plaats je jezelf onder de wet, zou Paulus zeggen. En dan zegt Psalm 130: "Als Gij, HERE, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan?" (Gelukkig volgt daar meteen op: "Maar bij U is vergeving.") Nader niet tot God als tot Iemand die op Zijn rechterstoel is gezeten want dat doe je als je een pleidooi voor jezelf gaat voeren en de Here voorhoudt dat het heel erg met jou meevalt. En dan moet Hij u veroordelen. Maar "laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden" (Hebr. 4:16).
Het is een enorme bevrijding, zelfs een verrukking, wanneer je zo in alle eerlijkheid met God kunt — en dat mag! - omgaan, wanneer je onverbloemd je zonden voor Hem belijdt en tegelijkertijd zeker weet, en dat ook merkt: Hij is genadig en vergeeft volkomen. Dan is er een pak van je hart, de loden last van je schuld is dan van je geweten weggenomen. Dan kan het lied van de dankbaarheid opstijgen uit alle diepte en breedte van je ganse wezen. Dan ervaar je dat God, ook al is Hij de Heilige, "nochtans troont op de lofzangen van Israël" (Psalm 22:4) en nu ook troont op jouw lofzang. Heerlijk is het als zo je hele leven één groot loflied is voor Hem die u uit de duisternis geroepen heeft naar Zijn wonderbaar licht.
Het heeft heel lang geduurd voordat ik zelf van alle beklemming bevrijd werd. Dat gebeurde pas toen ik 32 jaar was. Tot dan toe was het vaak dat mijn keel werd dichtgesnoerd en er een nerveuze, bijna pijnlijke druk in de maagstreek kwam, wanneer ik probeerde te bidden en mij realiseerde: God is overal, ook hier en nu bij mij, tegenwoordig met al Zijn macht en majesteit. Ik probeerde mij daar dan overheen te zetten, want ik wist: Hij eist van mij dat ik Hem aanbid en liefheb. Maar dat lukte nooit helemaal. Totdat "het Hem behaagd heeft Zijn ?' Zoon in mij te openbaren" (Gal. 1:16), daar in Brazilië en toen in augustus 1948.
Daarom wil dit boek besluiten met het "zingen van U, o mijn Heiland, van U, o Jezus die mijn ziel bemint". En ik smeek U, o God: leg Zelf de lofzang op mijn lippen. Haal de hymne waarmee ik U huldigen wil, naar boven uit de diepten van mijn ziel. U bent immers daar waar het eerste borrelen van mijn bewustzijn begint. U bent de bron van mijn bestaan. U draagt en schraagt mij. U houdt mij boven de afgrond van het niet-zijn waarin ik meteen verzinken zou, als U mij ook maar even los zou laten. Maar ik ken Uw liefde. U bent Liefde! En die Liefde is vleesgeworden in Jezus Christus. Here Jezus, ik verenig mij met de miljoenen die gekocht zijn door Uw bloed. Ik wil mijzelf tot stem maken voor hen. Ook zij willen zingen van U, o Heiland. Maar ze missen vaak de veelheid en de variatie van woorden waarover U mij de beschikking hebt gegeven. Ik weet dat ze blij zijn wanneer iemand het lied van de dankbaarheid voorzingt. Ze zullen het graag, misschien aanvankelijk een beetje voorzichtig, meeneuriën. Ze laten het resoneren in zichzelf. Ze laten het daarna uitgroeien tot een stroom van klanken en woorden die over elkaar heen bruisen. Ze laten zich meeslepen door de melodie van de Geest die voor hen het thema van de dankbaarheid weeft. Mag ik voor hen een beetje een voorzanger zijn?
ds. Herman J. Hegger