Ieder mens heeft een gevoel voor het goddelijke
In de 16e eeuw zei Johannes Calvijn het al. Ieder mens is geboren met wat hij in het Latijn omschreef als een ‘sensus divinitatis’. Oftewel: een gevoel, een idee, een instinct welhaast van het goddelijke. In ieder mens zit een aangeboren wetenschap dat ons als vanzelf het besef geeft van het Hogere.
Het idee dat de mens met andere woorden van nature religieus is begiftigd door een ingebakken besef van het goddelijke, zien we bij veel meer filosofen en theologen. De Franse theoloog Sabatier bijvoorbeeld spreekt over de ‘ongeneselijke religieuze mens’, want vanuit hemzelf zal de mens altijd zoeken naar de verbinding met iets dat hemzelf overstijgt. En dat is waar. De feiten spreken in dit opzicht voor zich: het overgrote deel van de mensheid gelooft in een hogere macht. Dat is welhaast universeel.
Maar atheïsten dan, zul je wellicht denken? Die geloven toch nergens in? Nou, het woord atheïst is in dit verband veelzeggend. Een theïst is namelijk iemand die gelooft in het bestaan van een ‘theos’ (het Griekse woord voor een god). Een a-theïst is iemand die zich daartegen afzet, net zoals je a-sociaal hebt tegenover sociaal. Eigenlijk kun je zeggen: zonder het theïsme is er geen a-theïsme. Zonder onze ingebouwde en geschapen instincten op dit vlak, zou het atheïsme kortom niet eens bestaan. Het ontleent haar bestaansrecht aan ons gevoel voor het goddelijke en bewijst zo de stelling van Calvijn en anderen dat de mens inherent religieus is en een aangeboren instinct voor het goddelijke heeft.
Ons gevoel voor het goddelijke en zonde
De mens is zondig en dat uit zich in hoe hij met dit gevoel voor het goddelijke omgaat. Rom. 1 omschrijft dit aldus: ‘Want de toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken, omdat wat van God gekend kan worden, hun bekend is. God zelf heeft het hun immers geopenbaard.’
Als de mens naar zijn ingelegde gevoel luistert en om te beginnen om zich heen kijkt naar de schepping (Rom. 1: 20), dan kunnen ze daaruit afleiden dat er een God is en dat Hij krachtig en Goddelijk is. Daarnaast heeft God aan al die mensen zijn Woord gegeven in Christus en zijn evangelie (Rom. 2 & 3). Ze zijn niet te verontschuldigen. Johannes Calvijn gaat daarbij zover dat hij stelt dat ieder mens aldus welhaast automatisch bij God zou moeten uitkomen vanuit zijn 'sensus divinitatis' en dat ongeloof daarom in zichzelf een zonde tot oordeel is. Dat is waar, maar wel wat kort door de bocht. De openbaring van het Woord is niet zomaar voor iedereen beschikbaar immers en vergeet ook kracht van de zonde en het kwaad zelf niet, juist in de mens die God niet kent.
Mensen zijn nu eenmaal zondig en zijn van nature daarom niet geneigd om God te zoeken. Zoals we in Romeinen 3: 10 & 11 lezen: ‘Er is niemand rechtvaardig, ook niet één, er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt.’ Nee, de mens zal zijn gevoel voor het goddelijke eerder invullen met andere zaken dan met God. Dat is de aard van zijn zondige hart. De Bijbel omschrijft dat aldus: ‘Want zij hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar zij zijn verdwaasd in hun overwegingen en hun onverstandig hart is verduisterd (Rom. 1: 21).’ En: ‘Immers, het denken van het vlees is vijandschap tegen God. Het onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet (Rom. 8: 7).’
Het gevolg hiervan is dat goddeloze mensen van alles aanbidden behalve God. Ze kunnen niet anders vanwege hun gevoel van het hogere. Ze zijn onverbeterlijk religieus en het religieuze gevoel moet bevredigd worden. En dus aanbidden ze hun begeerten, hun lichaam, aardse rijkdommen en ga zo maar door. Filippenzen 3: 18 & 19 zeggen: ‘Want velen wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen.’
Anderen zoeken het in oosterse spiritualiteit, New Age of andere religies. Nederland ontkerkelijkt en is minder en minder christelijk, maar ze is in die zin nog even religieus en spiritueel als ooit tevoren.
Onze opdracht, ook richting de terugkomst en opname
De Bijbel leert ons dat in het einde van de tijden de goddeloosheid grote hoogte zal nemen. In de rede van de laatste dingen (Mt. 24, Lk. 21) leert onze Heer dat de liefdeloosheid zal toenemen, harten zullen verkillen, eigenliefde zal groeien en dat wat in het verleden zondig en schandelijk was, zal worden gevierd en verheerlijkt als goed. De wetteloosheid zal kortom groot zijn. Deze woorden van eeuwen her zijn een beschrijving van de tijd waarin wij nu leven. Het progressieve westen is daarbij de voorloper voor wat de rest van de wereld nog te wachten staat.
Maar nog is het niet te laat! Het is nu genadetijd. De weg naar de Vader ligt open. Mensen komen ook nu nog tot Christus en God opent ook vandaag nog mensenogen voor de waarheid van het evangelie en Jezus, door de kracht van de Heilige Geest. En daarom is het mijn hoop dat dit artikel ons aanspoort. Praten over God en geloof is niet vreemd of absurd. Het is ook niet eng. Velen denken dit wel, maar dat hoeft niet. Alle mensen zijn immers gemaakt met het instinct, het gevoel en het idee van het goddelijke. Dat zit in ons ingebakken en daar mogen we op aansluiten.
Wij hebben immers mogen ontdekken dat dit gevoel ons tot de Vader bracht in Jezus de Zoon. Wij hebben Gods genade mogen leren kennen en mochten de vervulling met de Geest ontvangen. Dat mogen we ook aan anderen bekend maken. Wij mogen ze laten zien dat er inderdaad meer is. Hun zielen en hun eeuwige heil staan op het spel. Met Gods Geest en Jezus die met ons is (Mt. 28: 20) mogen we het de wereld gaan vertellen!
Roelof Ham