Huisdieren en de grote verdrukking

Theo Niemeijer • 96 - 2020 • Uitgave: 3
Mijn schoondochter noemt mij niet pa, of papa, maar noemt me gewoon bij mijn voornaam. Ten opzichte van mijn kinderen die nog thuis wonen en het niet in hun hoofd halen om mij bij mijn voornaam te noemen, voel ik me daar toch wel wat ongemakkelijk bij. Heeft u een idee hoe ik hier mee om moet gaan? Zegt de Bijbel ook iets over deze verhoudingen onderling? (F. B. te @)

Antwoord:

Dit probleem komen we wel meer tegen en brengt soms veel ongemak in bestaande relaties. Natuurlijk leert de Bijbel ons, dat kinderen hun ouders dienen te eren en hun gezag te respecteren. De gemeente wordt in de Bijbel regelmatig met een gezin vergeleken, waarin ook bepaalde regels, betreffende het gezag gelden. Juist in deze tijd moeten we hier opmerkzaam op zijn, zowel in de gemeente als in het gezin. We hebben hier te maken met een zogenaamde scheppingsorde die God van het begin af aan gewild heeft. Aan deze scheppingsorde, tussen man en vrouw, ouders en kinderen wordt de laatste tijd nog wel eens getoornd! Zelf ben ik bijna 20 jaar predikant van een gemeente geweest, waarbij de leden, en met name de jongere leden mij nooit bij mijn voornaam noemden! Ik was hun voorganger, dominee, door God aangesteld om over hen te waken en hen te leiden. Op deze wijze werd ik dan ook door de gemeente aangesproken, niet omdat ik dit wenste, maar gewoon omdat het automatisch gebeurde. Dit kun je dan ook niet zo maar afdwingen.
Wanneer in uw gezin deze situatie ongemakkelijk wordt, lijkt het mij het beste om hier met uw schoondochter en zoon liefdevol en begripvol over te spreken en te laten weten, dat u zich hier ongemakkelijk bij voelt. Juist ten opzichte van uw kinderen die nog thuis wonen. Dwing het niet af, maar benoem het gewoon. Soms heeft een schoondochter er moeite mee om iemand die geen vader van je is toch pa of vader te noemen. Heb hier ook begrip voor en probeer hier een oplossing voor te bedenken. Ik weet nog wel, dat ik het ook moeilijk vond om mijn schoonvader pa te noemen en noemde hem ‘ome Gerrit’! De houding van uw schoondochter zal niet direct te maken hebben met verwerping van gezag, maar veel meer met een ongemakkelijk gevoel. Dit ongemakkelijke gevoel kan in een liefdevol gesprek zeker uit de weg geruimd worden.

Hoe zit het met mijn lieve viervoeter als ik word opgenomen? Zal mijn hond de grote verdrukking overleven? (G. B. te H.)

Antwoord:

De opname van de gemeente zal heel wat verrassingen met zich meebrengen. Met welke kleding worden we opgenomen, laten we de kleding die we op het moment van de opname dragen achter? Zullen de achterblijvers ons missen en zoeken? Worden kleine kinderen ook opgenomen, ook zij die ongelovige ouders hebben? Wat voor chaos zal de opname in het verkeer teweegbrengen? Hoe zullen artsen in het ziekenhuis reageren, wanneer ineens verschillende ziekhuisbedden leeg zijn en geplande operaties niet doorgaan? U begrijpt wel, dat het hier om vragen gaat die wij niet kunnen beantwoorden. Sommigen stellen deze vragen bewust om daarmee de opname van de gemeente bespottelijk te maken (onze vraagsteller niet)! Toch leert de Bijbel ons dat de opname van de gemeente een feit is:‘Twee zullen in het veld zijn, de één zal aangenomen en de ander achtergelaten worden, twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden’ (Mattheüs 24:40-41 zie ook Lukas 17:34-35).
Paulus leert ons duidelijk in 1 Thessalonicenzen 4:17 dat de gelovigen in een oogwenk weggevoerd (letterlijk: ‘weggerukt’) worden de Here tegemoet in de lucht om zo voor altijd bij Christus te zijn. De Here Jezus Zelf zegt hierover: ‘Ik kom weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (Johannes 14:3). Nee, de opname kun je niet zomaar uit de Bijbel wegpoetsen, er wordt duidelijk over gesproken, ook al is het een geheimenis, zoals Paulus de gemeente leert.
Hoe het met de dieren zal gaan, blijft ook voor ons een vraag. In Mattheüs 10:29 lezen we dat er geen musje ter aarde zal vallen, zonder dat onze hemelse Vader het weet. Hij heeft zijn gehele schepping lief en deze zal uiteindelijk dan ook geheel vernieuwd worden. In de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde zullen volop dieren aanwezig zijn. Toch maakt de Bijbel ons duidelijk dat de positie van dieren een andere is dan die van een mens. De Here God zal geen dier voor zijn daden ter verantwoording roepen. Hij heeft de mens geroepen om over Zijn schepping te heersen, dus ook over de gehele dierenwereld. In Genesis 1 wijst de Here God het zaaddragend gewas en de vruchten van bomen aan tot voedsel voor de mens. In Genesis 9:3-4 wordt dit voedsel voor de mens uitgebreid met ‘alles wat zich op aarde roert’, met die beperking dat vlees met zijn ziel, zijn bloed, niet gegeten mag worden!
Het unieke van de mens, is dat deze naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen is. Dat kun je van de dieren niet zeggen, zij werden naar ‘hun aard’ geschapen. De mens heeft een ziel te verliezen, de dieren niet.
Zo lezen we in Mattheüs 8:32 dat de Here Jezus een hele kudde zwijnen laat omkomen in het meer van Galilea en dat, net voordat Hij het heeft over dat kleine musje dat zonder de hemelse Vader niet ter aarde zal vallen, wonderlijk!
Met de laatste drie woorden uit Jona: ‘benevens veel vee’ mogen we dierenliefhebbers bemoedigen, waarin de Here God duidelijk maakt dat Hij Zich het dierenleed zeker aantrekt!

In Mattheüs 18:22 worden we opgeroepen om onze broeders zeven maal zeventigmaal te vergeven. In Genesis 4:24 lezen we dat Kaïn zeven maal gewroken wordt, maar Lamech zeventig maal zevenmaal. In de NBG-vertaling staat hier zevenenzeventig maal. Weet u hoe dit zit?

Antwoord:

Om bij het laatste te beginnen is het goed te weten dat de Statenvertaling de enige vertaling is, die in Genesis 4:24 ‘zeventig maal zevenmaal’ vertaalt, alle andere vertalingen vertalen met zevenenzeventig maal. In het Hebreeuws staat letterlijk: ‘zeven enen en zeven tientallen’. Lamech vergelijkt zich hier met Kaïn die zeven keer gewroken wordt, maar Lamech de stamvader van de smeden (4:22) is in staat om zich zevenenzeventig keer te wreken! Petrus stelde de Here Jezus voor om zijn broeder zeven keer te vergeven, en dat was voor het begrip van Petrus al heel erg veel! De Here Jezus liet Petrus zien, dat vergeving oneindig is, net zoals de Here Jezus ons oneindig veel vergeven heeft en Hij getrouw is om ons telkens opnieuw te vergeven (1 Johannes 1:9).

Theo Niemeijer