Houdt de lamp brandend

J.Ph. Buddingh • 77 - 2001/02 • Uitgave: 5
- Laat het horen: Jezus komt! -

Het lijkt alsof Paulus bij het schrijven van Romeinen 13:11-14 aan de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden gedacht heeft: We kennen de tijd, dat het uur reeds is gekomen om te ontwaken, want de behoudenis is nu dichterbij, dan toen we tot geloof kwamen.
Sommigen lijken te denken, dat wij wakker moeten zijn, om de gebeurtenissen in Israël te volgen, om te zien of er reeds een Joodse tempel wordt gebouwd, om de tekenen der tijden goed bij te houden. Maar de opwekking om wakker te zijn wordt telkens gegeven met het oog op de komst van de Here, de Bruidegom. Door de vele publicaties met betrekking tot het einde der tijden, de acties voor Israël en de aandacht voor de ontwikkeling in het Midden Oosten lijkt het blij uitzien naar de komst van onze Here min of meer ondergesneeuwd te raken. Dan houden we niet vast, wat we hebben, maar verliezen het ten dele.


De Here heeft in drie evangeliën laten optekenen, wat Hij heeft gezegd met betrekking tot de tekenen der tijden:
Leert dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt (Mattheus 24:32-34).

Leert dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet gij ook, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het nabij is, voor de deur. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles
geschiedt (Marcus 13:28-30).

Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. En Hij sprak een gelijkenis tot hen: Let op de vijgenboom en op al de bomen. Zodra zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is.
Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat alles geschiedt (Lucas 21:28-32).

Het is voor velen geen vraag, tegen wie de Here dit zegt. Zij gaan er van uit, dat de Bijbel voor iedereen is en dat alles in de Bijbel voor iedereen bedoeld is. Dat is correct in die zin, dat geen gedeelte van de Heilige Schrift voor de lezer zonder betekenis is of verwaarloosd kan worden. Maar als de Here zijn discipelen opdraagt om naar de overzijde af te varen, hoeft niemand van de lezers alsnog een bootje te kopen om te kunnen varen. De woorden zijn duidelijk voor de discipelen van die dagen bedoeld. Zo is er reden ons af te vragen, voor wie de aangehaalde woorden in de drie evangeliën bedoeld zijn. Ze hebben betrekking op de betrekkelijk korte tijd voor de wederkomst van Christus in heerlijkheid, wanneer zijn voeten zullen staan op de Olijfberg, zoals Zacharia heeft geschreven. In Mattheus heeft de Here het zo gezegd: "zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met kracht en grote heerlijkheid" (24:30). In Marcus en Lucas worden dezelfde woorden gebruikt. De woorden van de Here waren bedoeld voor hen, die in die tijd op aarde zijn komst zullen verwachten.

Leven wij, christenen, in de verwachting van de komst van Christus op de Olijfberg en zal de gemeente van Jezus Christus op aarde zijn in de korte periode, die aan die komst van Hem voorafgaat? Als dat zo is en zal zijn, geldt de opwekking om op de tekenen der tijden te letten, ook ons. In dat geval is het geen wonder, als christenen daar veel over spreken.
Overigens moet gezegd worden, dat in dat geval de verwachting van de christenen niet anders is dan die van de Joden. Die verwachten namelijk ook de komst van de Messias op de Olijfberg met kracht en grote heerlijkheid. Natuurlijk, zij beseffen nu niet, dat Hij zal blijke. de Gekruisigde te zijn; maar dat zullen zij dan volgens Zacharia wel ontdekken en zij zullen alsnog over Hem rouwklagen.

Maar er is ook nog het evangelie van Johannes. In dat evangelie luiden de hoofdstukken, die op het laatste samenzijn van de Here met zijn discipelen betrekking hebben, heel anders. Johannes vermeldde niets over het einde der tijden, zoals de andere evangelisten, schreef niet over een komende grote verdrukking en over tekenen der tijden, noch over de verschijning van Christus in kracht en grote heerlijkheid. We lezen in dat evangelie wel uitgebreid over het samenzijn van de Here met de zijnen, over zijn zorg voor hen, over zijn gesprekken met hen, over zijn verzekering, dat de Vader hen liefhad, over de komst van de Heilige Geest, en het ontroerende gebed in Johannes 17 voor de gemeente.

Wat Johannes heeft geschreven is als het ware hetgeen de Here heeft besproken met hen, die tot het goddelijke gezin behoorden, het zijn de geheimen van het Vaderhart en het Vaderhuis, die niet voor buitenstaanders zijn bedoeld. In geen ander evangelie heeft de Here zijn hart zo opengelegd voor de zijnen en zo zijn zorg voor hen getoond. In geen ander evangelie vinden we ook een verwijzing naar de kostbare waarheid van de eenheid van Christus met zijn gemeente als in het gebed van de Here in Johannes 17. Wat in Johannes geschreven is, is niet ongeveer gelijk aan hetgeen Israël verwachtte, maar is anders, handelt namelijk over wat kenmerkend is voor de gemeente, het lichaam en de bruid van Christus. Israël is daarbij buiten het gezichtsveld.

In dat evangelie nu vinden wij de bijzondere belofte, die in het Oude Testament niet te vinden is en in de drie andere evangeliën evenmin vermeld wordt, dat de Here Jezus in het Vaderhuis een plaats ging bereiden voor hen, die in Hem geloven. De Schriftplaats is Johannes 14:1-4, waar we lezen:
Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen (anders zou Ik het u gezegd hebben) want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben. En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg.

De Here heeft zijn discipelen in de gesprekken van die avond niet alles verteld. Hij had veel meer te zeggen, maar zij konden nog niet alles verdragen Johannes 16:12). Dat meerdere zou de Heilige Geest hun later bekend maken. Maar het grote feit, dat Hij wel heenging, maar voor hen plaats zou bereiden in het Vaderhuis, om hen op zijn tijd te halen en daar binnen te brengen, wilde Hij hun toch reeds openbaren.

Waarom juist dat?
Omdat zij zo geschokt en ontroerd zouden worden, als zij zagen, dat hun Meester gevangen en gekruisigd werd, als zij zouden zien, dat Hij in het graf werd gelegd. Wat zou er over blijven van hun hoop en verwachting? Zij hadden immers gerekend op de oprichting van het koninkrijk over Israël!

Bovendien, nadat Hij was opgestaan en zij opnieuw hoopten, dat die gouden tijd zou aanbreken, zouden zij Hem in plaats daarvan zien heengaan naar de hemel. Wat moesten zij daarvan denken? Zou dat niet een nieuwe reden voor grote ontsteltenis of ontroering zijn?

Daarom zei de Here "Uw hart worde niet ontroerd".
Daarop heeft Hij niet gezegd, dat hun verwachting tijdelijk teleurgesteld zou worden, maar later alsnog vervuld werd, neen, Hij heeft hun iets gezegd, dat zij tot dan toe niet verwacht hadden, iets, dat ver boven hun Joodse verwachtingen uitging, wat te maken had met de bijzondere liefde van de Here voor zijn gemeente en met haar bijzondere positie en bestemming. Daarvan wisten zij hoegenaamd niets. Het Oude Testament had daarover niet gesproken. Dat is in bijzonderheden aan Paulus geopenbaard, maar één onderdeel van dat geheim van God heeft de Here Jezus in Johannes 14 reeds aan zijn discipelen bekend gemaakt, opdat zij niet ontroerd, maar vertroost zouden worden en een betere verwachting zouden leren kennen, dan zij als Joden gekend hadden, de verwachting namelijk, dat de Here Jezus zou komen om zijn gemeente van de aarde op te nemen en in het Vaderhuis te brengen.

Zo mag de christen leven met de belofte van de Here "Ik ga heen, maar Ik kom terug om jullie tot Mij te nemen". Hoe geheel anders is dat, dan de verwachting van de komst van Christus op aarde. Dit is de verwachting van onze komst in het Vaderhuis. Wat een uitzicht!
Jezus komt en neemt ons tot zich. Jezus komt en brengt ons in het huis van de Vader. Jezus komt en brengt ons, waar een plaats voor ons is bereid. En Hij komt spoedig.

Nergens wordt iets genoemd, dat eerst moet gebeuren, voordat Hij komt. Niets wordt genoemd, dat wij moeten afwachten, voorafgaand aan zijn komen. Geen tekenen van de tijden of gebeurtenissen in het Midden-Oosten, geen bouw van de tempel of wat dan ook, moeten volgens de Schrift plaats vinden, voor Hij de gemeente thuis brengt. Neen, wij mogen Hem, moeten Hem nu verwachten. We zien wel, dat het op aarde steeds donkerder wordt, maar met des te meer volharding mogen we uitzien naar Hem, die ons uit dat donker zal meenemen naar het licht van het Vaderhuis. Hij zal komen, zoals de morgenster in het duister verschijnt, voordat de dag aanbreekt, en zal ons opnemen in zijn heerlijkheid.

Velen kennen deze belofte van de Here niet. Zij kennen de woorden uit de geloofsbelijdenis: "Die komen zal om te oordelen, de levenden en de doden", en weten daardoor niet of ze Hem wel met blijdschap moeten verwachten. Wie immers ziet met vreugde naar het oordeel uit? Ja, dat komt er van, als een menselijk uittreksel de plaats van de belofte van de Here inneemt. Anderen zijn wel geneigd naar iets anders dan dit leven uit te zien,
omdat er zoveel nood en zorg op hen afkomt, maar als er eerst een grote verdrukking moet komen, kan men dan blij op de tijd van het einde wachten? Wie zou er niet tegenop zien, omdat er zoveel nood en zorg op hen afkomt, maar als er eerst een grote verdrukking moet komen, kan men dan blij op de tijd van het einde wachten? Wie zou er niet tegenop zien?

Maar de christen hoeft niet iets te verwachten voordat de Here kan komen om ons thuis te brengen, ook niet een grote verdrukking. Neen, Hij komt weldra:
De woorden van de Here in de drie evangeliën over de grote verdrukking en over de tekenen, waarop men moet letten, zijn bedoeld voor het gelovig overblijfsel van Israël, dat na de opneming van de gemeente door de verschrikkelijke tijd van Openbaring 6 tot 17 zal heengaan en met name de grote verdrukking zal beleven, waarin zij door de antichrist zeer vervolgd zullen worden. (Er zullen er in die tijd ook uit de volken nog tot bekering komen, de grote schare, die in Openbaring 6:9 wordt genoemd.)

In zijn rede over de laatste dingen, zoals in Mattheus 24, heeft de Here niet over de gemeente gesproken, aangezien die nog een verborgenheid was, die pas later is geopenbaard, zoals Paulus in Romeinen 16:25-27 heeft geschreven: Hem nu, die bij machte is u te versterken (naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken) Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.

De christen hoeft niet op deze of die tekenen te zien om de Here te verwachten, maar kan vertrouwen op de woorden van de Heiland: Ik kom spoedig! Laten we blijven verwachten en prediken en met brandende lampen een getuigenis zijn in het donker van de nacht.

J.Ph. Buddingh