Hoe zeker is onze hoop?

Marianne Glashouwer-van der Lugt • 77 - 2001/02 • Uitgave: 25
Mijn hand op de kop van een leeuw leggen, en hem aaien. Zo stelde ik me vroeger de nieuwe hemel en nieuwe aarde voor! Als de juffrouw van de zondagsschool vertelde over de geweldige toekomst die ons te wachten staat, dan zag ik dat allemaal voor me. Het mooie gedeelte uit Jesaja 11: 6-8 sprak me erg aan: "Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden. Dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen." Wat een paradijselijke toestand. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat we leven in de tijd tussen de twee paradijzen. Het paradijs waar Adam en Eva uit verdreven zijn, en de toekomst die God nog voor ons in petto heeft.

Zo vredig zal het zijn op de nieuwe aarde dat zelfs de dieren elkaar niet meer zullen opeten. En de nieuwe hemel dan? Tijdens de lessen op de zondagsschool droomde ik als kind van de hemel. Daar zou je de hele dag in lange witte kleren lopen en alsmaar zingen ter ere van God. U zult misschien ook wel die gedachten gehad hebben. Als je dan later wat beter in de Bijbel thuis bent, en meer vertrouwd raakt met Gods Woord, dan kom je er wel achter dat het een beetje anders in elkaar steekt! Toch zijn die kinderlijke gedachten zo gek nog niet, want het zal er vel degelijk om gaan dat wij er dan alleen nog maar zullen zijn tot eer van God, want "dan zal God alles zijn in allen" (1 Cor. 15:28).

Leven we als gelovigen dan eigenlijk alleen maar naar de toekomst toe? Is het hier en nu niet belangrijk, maar telt alleen dat we straks "in de hemel komen"? Jazeker, het is een geweldige troost voor ons om te weten dat we, na dit leven, opgenomen zullen worden in het Vaderhuis met de vele woningen. De Here Jezus leert het ons Zelf: "In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden" (Joh.14:2). Het is zeker een grote troost voor al onze broeders en zusters die vanwege het geloof in Jezus vervolgd worden, en in erbarmelijke omstandigheden leven, ja zelfs in de gevangenis zijn geworpen, gemarteld en gedood om hun geloof. \En ook wij, die het vaak zo goed hebben, maar toch altijd innerlijk hunkeren naar de volkomenheid, kunnen er verlangend naar uitzien om bij de Here te zijn.

Maar we zijn nog niet bij de Here! Hij geeft in ons het leven. Ieder mens ontvangt gaven en kwaliteiten van Hem. En als gelovige mogen we die in Zijn dienst stellen. Hem de beschikking geven over onze tijd, ons geld, ja, ons hele leven. Zodat we Hem kunnen dienen, en ook hier in dit leven er al zijn tot Zijn eer. Als verloste mensen. De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche zei in de 19e eeuw:" Ik zou wel in de verlossing kunnen geloven als de christenen er wat verlosten uitzagen". Wij stralen vaak zo weinig blijdschap uit, terwijl de Bijbel ons er toch zo vaak toe oproept! Leest u er de brief van de apostel Paulus aan de Filippenzen er maar eens op na. "Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt U!" (Fil. 4:4).

Ook de apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief aan de gelovigen in Klein - Azië dat we blij mogen zijn, omdat er "een onvergankelijke erfenis voor ons is weggelegd, die geopenbaard zal worden in de laatste tijd" (1 Petr. 1: 4-6). Dat is wat ons ten diepste blij maakt.

Natuurlijk mogen we ook genieten van wat God ons aan goede dingen geeft. Elke dag die we uit Zijn hand ontvangen is een gave om blij mee te zijn. Je kunt genieten van zonneschijn, een wandeling in de natuur, de goede gezondheid die je hebt, het kind dat Hij je schenkt. Daar mogen we van genieten en dankbaar voor zijn. Dat moeten we zelfs. Altijd maar staren naar wat er volgens ons toch nog aan ontbreekt, is ondankbaar en berooft ons van veel dagelijkse vreugde. Er gebeuren ook vaak moeilijke dingen in ons leven. En ook daarvan mogen we weten en vertrouwen "dat Hij alles doet meewerken ten goede voor wie Hem liefhebben" (Rom. 8:28).

Het is voor ons juist van belang dat we een levende hoop hebben op de vernieuwing van alle dingen. Dat we uitzien naar de komst van de Here Jezus. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer zegt het heel radicaal: "Een geloof dat geen hoop kent is ziek". -Daarom vond Nietzsche de christenen er ook niet als verloste mensen uitzien! De komst van de bruidegom is voor ons vaak geen levende zaak, zoals bij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, die allemaal lagen te slapen toen de bruidegom in aantocht was!

En wie weet hoe dicht we al leven bij Jezus' wederkomst? Mijn schoonvader, ds. W. Glashouwer, zei altijd: let op de tekenen, maar ga niet zitten rekenen, en laten we de krant naast de Bijbel leggen, zodat we zien in welke tijd we leven. In Mattheus 24 en Lucas 21 lezen we Jezus' rede over de laatste dingen. Daar noemt Hij de tekenen waar we op moeten letten: oorlogen en geruchten van oorlogen, het evangelie zal wereldwijd verkondigd worden (dat gebeurt dagelijks door vele radiozenders tot in alle uithoeken van de wereld), en de vijgenboom (= Israël) zal tot bloei komen. Ook dat zien we in onze dagen gebeuren. Van oost en west, van noord en zuid komen Joodse mannen, vrouwen en kinderen naar Israël, vaak omdat in de landen waar ze wonen het antisemitisme weer sterk de kop op steekt. Wanneer de komst van de Zoon des mensen precies zal zijn weet niemand. Alleen de Vader. Jezus zegt daarover : Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft. Maar we kunnen er wel naar uit zien en ons er op verheugen!

Als gemeente van Christus hebben we een heerlijke hoop. We verwachten Jezus' wederkomst en de vernieuwing van alle dingen. Dat mag ons dagelijks bemoedigen en blij maken, ook al zijn de omstandigheden in ons leven niet altijd even gemakkelijk. Jezus heeft de toekomst aan Zijn dienstknecht Johannes op Palmos geopenbaard. We lezen daarover in het boek Openbaring: "En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Openbaring 21:1-4). Zo zeker is onze hoop!

Marianne Glashouwer-van der Lugt