Hoe kunnen we voorbereid zijn op de komst van Christus? (2)

Jan Harmen Klein Haneveld • 90 - 2014 • Uitgave: 14
‘Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is!’ (Openbaring 22:12)

In het laatste hoofdstuk van het laatste boek van de Bijbel zegt de Here Jezus tot tweemaal toe: ‘Zie, Ik kom spoedig!’ Het zijn de laatste woorden die Hij tot ons richt. Hoe gaan we daar mee om? Zijn we voorbereid op Zijn wederkomst? En wat betekent dat: voorbereid zijn op Zijn komst?

Hoe bereiden wij ons voor op de komst van Jezus Christus? (vervolg)

Het gehele dagelijkse leven van een christen wordt beïnvloed door zijn of haar verwachting van de wederkomst van de Here. Uit zeer veel Schriftplaatsen blijkt een direct verband tussen ons vooruitzicht op de wederkomst van de Heer en een groot aantal aspecten van ons dagelijkse leven.

5. Moed en volhardend geloof
(Matteüs 24:6,13; Lucas 21:9, 14-19)
Oorlogen en geruchten van oorlogen en onlusten zijn er altijd geweest. De laatste tijd worden deze echter steeds heviger en er vallen meer slachtoffers. Dit laatste wordt mede veroorzaakt door de technische ‘vooruitgang’ die de mens heeft geboekt in het fabriceren van dodelijke wapens. En steeds vaker worden deze wapens ingezet tegen Joden en christenen; tegen degenen die belijden de God van Abraham, Isaäk en Jakob te aanbidden en Zijn Gezalfde verwachten. De Here Jezus roept ons op om niet verschrikt te raken, maar moedig te zijn en te volharden in ons geloof. De wereld heeft onze Here gehaat, ze zal ook Zijn volgelingen haten. Laten we echter goede moed houden, want Hij heeft de wereld overwonnen!

6. Troost en bemoediging
(Lucas 21:28; 1 Tessalonicenzen 4:13-14,18)
De Here Jezus zegt ons dat we, als we de tekenen van de tijd herkennen, niet bedroefd moeten zijn. Als deze dingen beginnen te gebeuren, moeten we onze hoofden opheffen, want onze verlossing is dan nabij. Paulus schrijft aan de Tessalonicenzen over de opstanding en de komst van Here. Hij wil dat zij niet onwetend zijn, opdat zij niet bedroefd zijn zoals degenen die geen hoop hebben. Hij besluit dan ook met de oproep om elkaar te vertroosten, te bemoedigen met de boodschap van de opname van de gemeente door de Here Jezus.

7. Nuchterheid en vreemdelingschap
(Lucas 21:34; 1 Korintiërs 7:29-31; 1 Tessalonicenzen 5:4-8; Filippenzen 3:20-21)
De Here Jezus waarschuwt Zijn discipelen ervoor hun hart niet te bezwaren door het te overladen met het goede van deze aarde en de zorgen van dit leven, zodat de dag van Zijn komst hen plotseling zou overvallen. Ook de apostel Paulus waarschuwt ons daarvoor, want de tijd is kort en het uiterlijke van deze wereld gaat voorbij. Het gaat er dus om dat het dagelijks leven, met al zijn lusten en zijn lasten, ons niet te veel in beslag moet nemen. We moeten nuchter blijven en ons niet te zeer aan de uiterlijke dingen hechten, want de Here kan elk moment komen! Door ons geloof in Christus zijn we hier op aarde vreemdelingen en bijwoners geworden. Tegenwoordig zouden we zeggen: allochtonen, want wij zijn burgers van de hemel geworden. Daaruit verwachten wij de Here Jezus, die ons aardse lichaam – met alle lek en gebrek – zal veranderen, zodat het net zo verheerlijkt zal zijn als Zijn lichaam.

8. Geduld en verwachting
(1 Tessalonicenzen 1:9-10; 2 Petrus 3-4; Jakobus 5:7-8; Hebreeën 9:28, 36-37)
We zijn niet alleen bekeerd om de levende God te dienen, maar ook om Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten. Dat laatste is door de eeuwen heen helaas te vaak vergeten. De eerste christenen verwachtten dat de Here ieder moment terug zou komen. Toen dat uitbleef waren er spotters die zeiden: “Waar blijft de belofte van Zijn komst?” En de verwachting van Zijn wederkomst kwam steeds meer op de achtergrond, totdat zij nagenoeg geheel uit het geloofsleven was verdwenen. Petrus en Jakobus waarschuwden ons daar al voor. We moeten geduld hebben, tot de komst van de Here. Een boer wacht geduldig op het moment dat hij de vruchten van het land kan oogsten. Zo moeten ook wij geduldig en met volharding blijven wachten op de belofte van Zijn komst. Want nog een zeer korte tijd en ‘Hij die komt, zal komen en niet uitblijven.’

9. Medeleven en hulpverlening
(Matteüs 25:31-40; Jakobus 5:9)
In Matteüs 25 spreekt de Here Jezus over Zijn komst in heerlijkheid. Dan zal Hij plaatsnemen op Zijn rechterstoel en de volken zullen voor Hem verschijnen. Dan zal Hij ze scheiden zoals een herder de bokken scheidt van de schapen. De schapen zal Hij plaatsen aan Zijn rechterhand. Dan zal Hij tot hen die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: ‘Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk... Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven... Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’
Het gaat hier in de eerste plaats om het oordeel van de komende Koning over de houding die de volkeren hebben aangenomen jegens Zijn volk Israël. Bovendien geeft dit gedeelte aan elk van ons een les in medeleven en hulpverlening. We kunnen niet met blijdschap de Here verwachten en tegelijk onze ogen en harten sluiten voor de ellende van mensen in onze directe omgeving. Dat geldt in het bijzonder voor onze houding naar onze medegelovigen. Jakobus waarschuwt ons om niet tegen elkaar te zuchten en vervolgt die vermaning met de opmerking dat de Rechter voor de deur staat.

10. Bezinning en gebed
(Daniël 12:4,10; 1 Petrus 4:7; 2 Petrus 1:19; Openbaring 1:3 en 22:20)
Aan Daniël werd gezegd dat hij de woorden van de profetie verborgen, geheim moest houden en het boek moest verzegelen tot de eindtijd. Goddelozen zullen de profetische woorden niet verstaan, maar de verstandigen zullen ze verstaan, zij het na veel reiniging en loutering.
Als de apostel Petrus in zijn eerste brief verwijst naar het einde van alle dingen, vermaant hij ons om tot bezinning te komen, opdat wij zouden kunnen bidden. En in zijn tweede brief roept hij ons op om acht te slaan op het profetische Woord van God, als op een lamp die schijnt in een duistere plaats. En als Johannes begint met het schrijven van de Openbaringen zegt hij: ‘Gelukkig hij, die leest, en zij die de woorden van de profetie horen, en die bewaren wat daarin geschreven staat; want de tijd is nabij.’ Het wordt dus hoog tijd dat we ernst maken met het aandachtig lezen en overdenken van de profetie. Dat zal ons tot bezinning brengen en tot oprecht gebed dat het Evangelie van Gods genade in Christus Jezus nog door velen mag worden aangenomen.

Besluit
(Judas :24-25; Openbaring 22:20)
Wanneer wij deze dingen ernstig overwegen, zou de gedachte kunnen opkomen dat niemand van ons hier volkomen aan kan voldoen. Inderdaad hebben wij de hulp en de kracht van de Here God nodig om ons te helpen en te bewaren. Daarom eindigt Judas zijn brief met de mededeling dat God bij machte is ons te bewaren voor struikelingen en ons onberispelijk en met vreugdegejuich voor Zich zal stellen. Laten wij net als Judas die unieke God, onze Heiland door Jezus Christus, onze Here daarvoor loven en eren.
Ten slotte: als Johannes klaar is met het schrijven van de Openbaringen van Jezus Christus en hij zijn pen wil neerleggen, spreekt de Here nog één keer: ‘Hij die deze dingen getuigt zegt: Ja, Ik kom spoedig!’ Laat het zo zijn dat wij van harte mét Johannes kunnen zeggen: ‘Amen, kom Here Jezus!’

Jan Harmen Klein Haneveld