Hoe komen ze toch aan die eindtijd-data? (1)

Wim Embregts • 88 - 2012 • Uitgave: 23
In vorige artikelen heb ik stilgestaan bij het schijnbaar niet te stillen verlangen van sommige Bijbelonderzoekers om een datum te berekenen voor eindtijdgebeurtenissen. Daarbij wordt meestal gedacht aan een datum voor de opname van de gemeente, de komst van Christus om Zijn gemeente op te halen, de wederkomst van Christus naar deze aarde en de aanvang van het Duizendjarig Vrederijk. Nu is het bij berekeningen altijd zo dat je, om aan een datum te kunnen komen, ergens moet beginnen. Hierna volgen enkele van de gebruikte methoden.

De ‘6000-jaar theorie’
De datum van de schepping van de wereld heeft vaak een rol gespeeld. Men heeft gekeken naar de 6 scheppingsdagen + 1 rustdag en aangezien ‘bij de Heer’ een dag is als duizend jaar en duizend jaar als een dag, hield men die zeven scheppingsdagen als te staan voor 7000 jaar voor de leeftijd van deze aarde. De rekensom is dan, dat na 6000 jaar het millennium van vrede moet aanbreken. Voor het gemak wordt de scheppingsdatum dan op precies 4000 jaar voor Christus gesteld en dus was het geen wonder dat bij veel christenen de verwachting rond het jaar 2000 na Christus hooggespannen was. Deze verwachting was gebaseerd op een onzekere aanname en daarom gedoemd te mislukken. Want wie weet wanneer de schepping van de wereld heeft plaatsgevonden? Daar zijn grote meningsverschillen over.
Al in 1819 had iemand uitgerekend, dat er niet minder dan 108 verschillende joodse en christelijke berekeningen bestonden, waarvan de oudste uitkomt op 6984 en de jongste op 3483 jaar van de schepping tot Christus.1 Degene, wiens datum door rekenaars vaak gebruikt is als begindatum, is James Ussher (1581-1656), de Ierse aartsbisschop van Armagh, die een boek schreef onder de titel ‘The Chronology on the Old and New Testament’. Hij wist in 1654 uit te rekenen, dat de wereld is geschapen op zondag 23 oktober (andere bronnen vermelden 26 oktober) van het jaar 4004 voor Christus, om 9 uur ’s ochtends (andere bronnen melden: 12 uur ’s middags).2 Hij wist trouwens ook uit te rekenen, dat Adam en Eva op 10 november –4004, een maandag, uit het paradijs zijn verdreven.3 Een eenvoudige rekensom leert dan, dat 6000 jaar later neerkomt op 1996, en dus waren er mensen die rond 23 oktober 1996 inderdaad iets verwachtten, zoals we in een eerder artikel hebben gezien.

De ‘Zeventig Weken’ van Daniël
We zien wel dat die 6000-jaar theorie met zo veel onzekerheden is omgeven, dat daar niet op een veilige manier een einddatum aan kan worden vastgeknoopt. Er zijn wel theorieën die stelliger zijn, maar die hebben te maken met het volk van Israël en vinden hun basis in het boek Daniël. We hebben het dan over de profetie over de ‘Zeventig Weken’, welke we vinden in Daniël 9:24-27, waar de herbouw van Jeruzalem ter sprake komt. Dit kan hier niet uitgebreid worden behandeld. Uitgeverij Het Zoeklicht heeft hier een paar duidelijke publicaties over uitgebracht4 die voor verdere studie kunnen worden gebuikt. Hoewel er een viertal mogelijke ‘startdata’ worden aangevoerd voor de toestemming om Jeruzalem te gaan herbouwen, is er maar één die duidelijk zegt dat het om die herbouw gaat: dat is het besluit van Artaxerxes Longimanus in het twintigste jaar van zijn regering, in 444 of 445 voor Christus. De eerste 69 weken omvatten 69 x 7 = 483 jaar. Dan kom je uit op 38 na Christus. Aangezien Christus is gekruisigd in 32 na Christus, blijft er een verschil van enkele jaren over dat verband houdt met problemen die samenhangen met de gehanteerde jaartellingen. Maar we kunnen hier wel uit concluderen dat de Joden die leefden in de tijd van Jezus aan de hand van hun eigen boek Daniël, met de hun ter beschikking staande kennis, hadden kunnen uitrekenen dat de Messias omstreeks die tijd zou verschijnen. Uit het feit dat Simeon en Anna (Lucas 2:25-28) leefden in de verwachting van Zijn onmiddellijke verschijning, blijkt dat er in die tijd inderdaad een groep Joden was die dit herkend hadden. Hoe dan ook: we hebben het hier over een mogelijke tijdrekening voor de Joden. De christelijke eindtijdverwachting kan hier niets mee, behalve dat de ‘Zeventigste Week’ nog moet aanbreken, maar daar is geen begin- en geen einddatum voor bekend.

De ‘1260 jaren-theorie’
Zowel in Daniël (7:25; 12:7) als in Openbaring (12:14) komen we ‘een tijd, tijden en een halve tijd’ tegen als te staan voor 3½ jaar, ook aangegeven als 42 maanden (11:2;13:5), allen neerkomend op 1260 dagen (11:3;12:6). Die 1260 dagen gingen een rol spelen toen men die ging uitleggen als 1260 jaar.
Joachim van Floris (1130-1202) was een figuur die lange tijd het denken over eindtijdgebeurtenissen heeft bepaald en vooral zijn berekening van het jaar 1260 als cruciaal moment in de plannen van God heeft grote verwachtingen gewekt. Hij ging uit van de 42 geslachten van Matteüs 1 en van het feit dat volgens Openbaring 11 de Heilige Stad 42 maanden lang vertreden zou worden. Hij was op grond daarvan van mening dat de tijd van het Nieuwe Testament 42 geslachten, dat is 42 x 30 = 1260 jaar zou duren, gerekend vanaf de geboorte van Christus.5
Hij heeft het zelf niet mogen meemaken, want hij overleed in 1202. Toch heeft Joachim een enorme invloed gehad op de geschiedenis en zijn naam komt in vele boeken voor. Velen hebben voortgeborduurd op dit thema en zijn tot de meest tegenstrijdige oplossingen gekomen, die geen van allen stand hielden.

De ‘2300 avonden en morgens’
In Daniël 8:14 vinden we ook nog de ‘tweeduizend driehonderd avonden en morgens’. Het is al zo de vraag of het daarbij om 2300 dagen of om 1150 dagen gaat. Want het gaat in 8:13 om ‘het dagelijks offer’ en dat bestond in feite uit het avondoffer en het morgenoffer. Vanwege de vermelding ‘avonden en morgens’ zou het dan voor de hand liggen dat het om 1150 dagen gaat. Zo werd gedacht aan de tijd dat Israël te lijden had onder Antiochus Epifanes die de offers verbood en dat heeft 3½ jaar geduurd. Maar 1150 dagen zijn niet precies 3½ jaar, vooral omdat toen met jaren met maanden van 30 dagen werd gerekend. Dus dit bevredigde niet. Het getal 2300 bleef echter een rol spelen. Omdat 2300 dagen ook niet veel uitkomst gaven werden ze vertaald als 2300 jaren. Dit heeft een rol gespeeld in de leerstellingen van de Zevendedagsadventisten en de Jehovah’s Getuigen, die dan, afhankelijk van de gekozen aanvangsdatum, uitkwamen op 1843 of 1844 voor de ‘reiniging van het heiligdom’. Aangezien er omstreeks die tijd in de zichtbare wereld weinig gebeurde, moest men andere verklaringen vinden om dit waar te kunnen maken. Ook later zijn er door tal van mensen berekeningen gemaakt aan de hand van de 2300 jaren, maar ze waren nooit bevredigend.

Volgende keer:
Het ‘2520 dagen-principe’, de ‘jubeljaren-theorie’, de ‘generatie-theorie’ en de ‘Grote Piramide-theorie’.


J.W. (Wim) Embregts

1 Dr. Herzog, ‘Real-Encyklopädie’, 1864, deel 18, p.421
2 Stephen J. Gould: ‘Vraagtekens bij het millennium’, p.68
3 M. Heirman: ‘Apocalyptische tijden’, p.37
4 O.a. J.W. Embregts: ‘God bepaalt de tijd; over de 70 weken van Daniël’, H. Schouten: ‘De Zeventig Jaarweken, de sleutel tot de profetieën’
5 A.M. Brouwer: ‘Wereldeinde en wereldgericht’, p.137
A. Hübscher: ‘Die grosse Weissagung’, p.106-110
C.W. Mönnich: ‘De utopie in oudheid en middeleeuwen’, p.15/17