Hoe Juda de fout in ging
Onder christenen kom je nogal eens tegen dat iemand ferme standpunten inneemt, die heel Bijbels klinken, terwijl het eigen leven van de bewuste persoon er totaal niet mee spoort. Op verzoek van de redactie hoopt Dirk van Genderen hier de komende maanden een aantal keer op in te gaan. Nu deel 1: Juda.
Hoe Juda de fout in ging:
Zelf ook gezondigd, maar zíj moet gedood worden…
In de Bijbel staan diverse gebeurtenissen beschreven van mensen die anderen beschuldigen van fouten die zij zelf evengoed maken. Vandaag staan we stil bij Juda: hij maakt zijn schoondochter Tamar zwanger (ze doet zich voor als een hoer), maar als hij hoort dát ze zwanger is, moet ze verbrand worden…
Juda… We lezen over hem in Genesis 38. Op een dag sterft zijn vrouw. Juda is in rouw en vindt na enige tijd troost, zo lezen we in vers 12. Juda’s schoondochter Tamar was al jong weduwe geworden, want haar man, Er, was door de HEERE gedood vanwege zijn slechtheid. Omdat Er’s broer Onan weigerde nageslacht bij Tamar te verwekken, doodde de HEERE ook Onan. Juda heeft dan nog één zoon over, Sela. Maar Juda weigert Sela aan Tamar te geven, uit vrees dat de HEERE dan ook Sela zal doden.
Tamar gaat vervolgens terug naar het huis van haar vader. Als ze hoort dat haar schoonvader Juda naar Timna gaat om zijn schapen te scheren, bedenkt ze een plan om toch aan nageslacht van Juda te komen. Ze trekt haar weduwenkleed uit, bedekt zich met een sluier, omhult zich en gaat aan de weg zitten die naar Timna leidt. Ze doet zich voor als hoer en hoopt zo Juda te kunnen verleiden.
Meer in haar recht dan ik
Haar plan lukt. Juda stopt bij haar en zei: ‘Kom toch, ik wil bij u komen.’ Als prijs vraagt ze van hem een geitenbokje en als onderpand geeft Juda haar zijn zegelring, snoer en staf. Dan gebeurt wat Juda nooit verwacht zal hebben. Drie maanden later krijgt hij te horen dat Tamar hoererij heeft bedreven en zwanger is geworden.
Hoe heftig is dan de reactie van Juda: ‘Breng haar de stad uit en laat haar verbrand worden’ (vers 24). Juda heeft zelf gezondigd, heeft gemeenschap gehad met – zo hij dacht – een hoer. Over Tamar, die ook in zonde is gevallen, is hij keihard, voor zijn eigen zonde sluit hij zijn ogen. Zij moet sterven, hij belijdt niet eens zijn eigen zonde. Het is ook een poging zijn zonde in de doofpot te stoppen. Want als Tamar inderdaad gedood zal worden, is er niemand meer die kan vertellen dat ze zwanger was van hem.
Maar Juda’s zonde blijft niet verborgen. Tamar zendt hem zijn zegelring, snoer en staf. Dat zal een heftige ontmaskering zijn geweest voor Juda. Hij erkent: ‘Zij staat in haar recht, meer dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sela heb gegeven’ (vers 26). God is Juda genadig. Hij krijgt nog gelegenheid zijn zonde te belijden.
Keihard oordelen over anderen
Hoe staat het ervoor in ons leven? Lijken we misschien wel op Juda? Kunnen wij ook zo keihard oordelen over zonden van anderen, terwijl er (soortgelijke) zonden zijn in ons eigen leven, mogelijk ook op seksueel gebied? Zonden die niemand anders van ons weet… Zien we de splinter in het oog van die ander, terwijl we de balk in ons eigen oog niet zien? Dan zijn we huichelaars, zegt de Heere Jezus in Matteüs 7:5.
U zegt misschien: “Ik ben nooit zoals Juda naar een hoer geweest” of: “Ik heb nooit overspel gepleegd. Ik ga vrijuit.” Maar is dat wel waar? Kent u de woorden van de Heere Jezus, in de Bergrede: ‘Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd’ (Matteüs 5:28)? Kennelijk maken we onszelf wijs: De Bijbel zegt wel dat ik een andere vrouw niet mag begeren, maar kijken mag toch wel…
Geef mij genade
Laten we eerlijk worden naar onszelf en naar de Heere toe. ‘Heere Jezus, ik heb gezondigd, ik belijd mijn zonden, vergeef ze en wees mij genadig. Was mij schoon met Uw bloed. En geef mij genade, Heere, om voortaan, de tijd die U me nog geeft, met Uw hulp en in afhankelijkheid van U, zo te leven als U wilt.’
Dirk van Genderen
Hoe Juda de fout in ging:
Zelf ook gezondigd, maar zíj moet gedood worden…
In de Bijbel staan diverse gebeurtenissen beschreven van mensen die anderen beschuldigen van fouten die zij zelf evengoed maken. Vandaag staan we stil bij Juda: hij maakt zijn schoondochter Tamar zwanger (ze doet zich voor als een hoer), maar als hij hoort dát ze zwanger is, moet ze verbrand worden…
Juda… We lezen over hem in Genesis 38. Op een dag sterft zijn vrouw. Juda is in rouw en vindt na enige tijd troost, zo lezen we in vers 12. Juda’s schoondochter Tamar was al jong weduwe geworden, want haar man, Er, was door de HEERE gedood vanwege zijn slechtheid. Omdat Er’s broer Onan weigerde nageslacht bij Tamar te verwekken, doodde de HEERE ook Onan. Juda heeft dan nog één zoon over, Sela. Maar Juda weigert Sela aan Tamar te geven, uit vrees dat de HEERE dan ook Sela zal doden.
Tamar gaat vervolgens terug naar het huis van haar vader. Als ze hoort dat haar schoonvader Juda naar Timna gaat om zijn schapen te scheren, bedenkt ze een plan om toch aan nageslacht van Juda te komen. Ze trekt haar weduwenkleed uit, bedekt zich met een sluier, omhult zich en gaat aan de weg zitten die naar Timna leidt. Ze doet zich voor als hoer en hoopt zo Juda te kunnen verleiden.
Meer in haar recht dan ik
Haar plan lukt. Juda stopt bij haar en zei: ‘Kom toch, ik wil bij u komen.’ Als prijs vraagt ze van hem een geitenbokje en als onderpand geeft Juda haar zijn zegelring, snoer en staf. Dan gebeurt wat Juda nooit verwacht zal hebben. Drie maanden later krijgt hij te horen dat Tamar hoererij heeft bedreven en zwanger is geworden.
Hoe heftig is dan de reactie van Juda: ‘Breng haar de stad uit en laat haar verbrand worden’ (vers 24). Juda heeft zelf gezondigd, heeft gemeenschap gehad met – zo hij dacht – een hoer. Over Tamar, die ook in zonde is gevallen, is hij keihard, voor zijn eigen zonde sluit hij zijn ogen. Zij moet sterven, hij belijdt niet eens zijn eigen zonde. Het is ook een poging zijn zonde in de doofpot te stoppen. Want als Tamar inderdaad gedood zal worden, is er niemand meer die kan vertellen dat ze zwanger was van hem.
Maar Juda’s zonde blijft niet verborgen. Tamar zendt hem zijn zegelring, snoer en staf. Dat zal een heftige ontmaskering zijn geweest voor Juda. Hij erkent: ‘Zij staat in haar recht, meer dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sela heb gegeven’ (vers 26). God is Juda genadig. Hij krijgt nog gelegenheid zijn zonde te belijden.
Keihard oordelen over anderen
Hoe staat het ervoor in ons leven? Lijken we misschien wel op Juda? Kunnen wij ook zo keihard oordelen over zonden van anderen, terwijl er (soortgelijke) zonden zijn in ons eigen leven, mogelijk ook op seksueel gebied? Zonden die niemand anders van ons weet… Zien we de splinter in het oog van die ander, terwijl we de balk in ons eigen oog niet zien? Dan zijn we huichelaars, zegt de Heere Jezus in Matteüs 7:5.
U zegt misschien: “Ik ben nooit zoals Juda naar een hoer geweest” of: “Ik heb nooit overspel gepleegd. Ik ga vrijuit.” Maar is dat wel waar? Kent u de woorden van de Heere Jezus, in de Bergrede: ‘Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd’ (Matteüs 5:28)? Kennelijk maken we onszelf wijs: De Bijbel zegt wel dat ik een andere vrouw niet mag begeren, maar kijken mag toch wel…
Geef mij genade
Laten we eerlijk worden naar onszelf en naar de Heere toe. ‘Heere Jezus, ik heb gezondigd, ik belijd mijn zonden, vergeef ze en wees mij genadig. Was mij schoon met Uw bloed. En geef mij genade, Heere, om voortaan, de tijd die U me nog geeft, met Uw hulp en in afhankelijkheid van U, zo te leven als U wilt.’
Dirk van Genderen