Hoe een woordenstroom mijn gebeden veranderde

Henk van Blijderveen • 94 - 2018 • Uitgave: 17
Onlangs maakte ik een fietstocht langs de IJssel en ontmoette tijdens een rustpauze een man op leeftijd. Hij had het zich gemakkelijk gemaakt met een standenstoel. Naast hem stond een rollator met daarop wat literatuur en versnaperingen.

En omdat het bij 27 graden met een open deur zo lekker tocht, begon ik met: "Lekker weertje, hè?" Het waren gelijk de laatste woorden die ik kon bijdragen aan het gesprek. De man leek te hebben gewacht op dit startschot en schoot uit de blokken: "Ik mag niet zoveel lopen."

Woordenstroom
Zonder mij de kans te geven te vragen naar het waarom, ging hij verder: "In maart, tijdens die koude periode, ben ik gevallen en..." Met een fenomenale accuratesse deed hij mij verslag van zijn val van een stoeprand. Na een minuut of tien was hij pas bij het moment dat de ambulance arriveerde. Ik klikte met mijn tong, siste op gezette tijden, knikte met mijn hoofd, fronste afwisselend een wenkbrauw en probeerde tussendoor tevergeefs de parallel aan de IJssel op gang gekomen woordenstroom in te dammen. Want zó kwam die man nooit in het ziekenhuis! Hij ratelde maar door.

Maar omdat ook een ratelaar zo af en toe naar adem moet happen, zag ik toch mijn kans schoon om staccato te informeren naar wat hij nu eigenlijk had: "Gebroken been?" Verstoord keek hij mij aan, stak zijn hand bezwerend omhoog, als wilde hij zeggen: "Stil! Dat komt nog!" En verder ging het weer.

Vermoeide verhaal
Uiteindelijk lag de man na nog eens tien minuten dan toch eindelijk in een ziekenhuisbed. Een bed waarin hij even leek uit te rusten van zijn vermoeiende verhaal. Het gaf mij de gelegenheid om naar het einde toe te werken: "Maar hoe gaat het nú met u?" Het antwoord? "Wacht even, ik moet eerst nog vertellen van de operatie!"

Ja, de man zat weliswaar zonder hengel aan de IJssel, maar hij had toch gigantisch beet en liet niet meer los! Na een onverantwoord lang durende operatie probeerde ik het verhaal te verleggen naar een ander onderwerp: "Hoe oud ben u eigenlijk, als ik vragen mag?” "Wat denkt u?" Het is de standaard wedervraag van mensen van boven de 85 als je naar hun leeftijd informeert. Ik wilde hem niet kwetsen en zei vragend: "Achter in de zeventig?" “86”, klonk het triomfantelijk.

Stommeling
"Nou, dan heeft u vast wel het nodige meegemaakt?" Op hetzelfde moment dacht ik: Stommeling! Dat had je nou niet moeten vragen! Weer ging een half uur voorbij...
Gelukkig komt aan alles een eind. Na mijn ‘rustpauze’ beklom ik vermoeid mijn fiets en herkauwde het gesprek nog eens. Nou ja, gesprek... Het was eerder een monoloog.
En zoals zo vaak dringen zich dan geloofsparallellen aan mij op. Zijn mijn gesprekken met de God van de Bijbel eigenlijk wel zoveel anders? Als ik bid, zijn het immers ook vaak monologen. Soms, als ik erg vol zit met gedachten, betrap ik mij er zelfs op dat deze gedachten het gebed annexeren. En dan die uitgekauwde eetgebeden! Misschien komt mijn allesbehalve heroïsche gebedsleven u bekend voor, want het schijnt behoorlijk menselijk te zijn...

Mond houden
Gelukkig maar dat God totaal anders is. Dat Hij onze armoedige pogingen om contact met Hem te onderhouden tegemoetkomt. Omdat Hij graag een intiem contact met ons wil hebben. Ik denk dan ook, dat wanneer we niets of weinig van God horen, dit niet zozeer aan Hem ligt, als wel aan ons. Want net zoals die man aan de IJssel na een uurtje praten niks van mij af wist, zo weten wij door een eenzijdig contact vaak ook maar weinig van God.
Voor mij was het gesprek in ieder geval een eyeopener. Een aanzet om wat vaker mijn mond dicht te houden, zodat mijn oren beter kunnen horen wat God mij te vertellen heeft.

Henk van Blijderveen