Hij overwon het kwade door het goede

Feike ter Velde • 77 - 2001/02 • Uitgave: 2
Carl was een rustige man. Hij praatte niet veel. Hij groette je altijd met een vriendelijke lach en hartelijke handdruk. Wij, zijn buurtgenoten, konden het niet zeggen dat we hem echt goed kenden, hoewel hij al bijna vijftig jaar in onze buurt woonde. Wat we echt van hem wisten is dat hij bij de Gasmaatschappij werkte. Hij kreeg een onderscheiding toen hij vijftig jaar bij die werkgever in dienst was geweest. Hij was nooit een dag ziek geweest. Ieder morgen had hij de bus naar zijn werk genomen.

Toen zijn pensioennering in zicht kwam zagen we wel dat hij ouder werd. Hij liep wat moeilijk omdat hij met zijn linker been wat sleepte. Hij was geraakt door een kogel in de Tweede Wereldoorlog. De kogel had hem geraakt dichtbij zijn wervelkolom, waardoor hij blijvend letsel had. Hij had de oorlog wel overleefd aan het front, maar wij vroegen ons vaak af of hij in dit deel van onze stad zou overleven met al dat groeiende straatgeweld, die berovingen door groepjes jongelui en de regelmatige overlast van drugsdealers en -gebruikers.

Hij is nu al in de zeventig. Zijn vrouw was enkele jaren geleden gestorven. Toen hij het verzoek las van de predikant om de tuin rond de kerk, en van de predikantswoning te verzorgen, heeft Carl zich als vrijwilliger aangemeld. Zonder enige opsmuk ging hij aan 't werk. Onkruid wieden, planten water geven, ieder voorjaar bloemen en groenten zaaien. Zo was hij jaren lang trouw aan het werk en de tuin was steeds een plaatje.

Toen gebeurde er iets wat we wel eens vreesden. Carl was al 87 jaar. Het was een warme zomerdag toen hij de planten water gaf met de tuinslang. Er kwam een drietal opgeschoten jongens langs. Hij deed alsof hij niet opmerkte dat ze hem intimideerden. "Willen jullie wat koel, helder water uit de slang drinken?" "O ja", zei de grootste van het stel. Toen Carl hem de waterslang in handen gaf greep een andere jongen zijn arm, draaide die om en wierp de oude man tegen de grond. De tuinslang kronkelde vreemd over de grond en spoot alles nat wat in zijn weg kwam. De aanvallers beroofde Carl op dat moment van zijn portefeuille en zijn mooie horloge, dat hij bij zijn afscheid van zijn werkgever had gekregen. En weg waren ze.

Carl trachtte overeind te krabbelen, maar was nog al hard terechtgekomen op zijn slechte been. Hij had veel pijn. De predikant had alles vanuit zijn raam gezien en was naar buiten gerend. Die jongens waren al weg en verbijsterd hielp hij de arme Carl overeind. "Carl, heb je je pijn gedaan? Is alles goed met je?", bleef de dominee vragen terwijl hij Carl overeind hielp.

Carl wreef vermoeid over zijn gezicht, schudde zijn hoofd en zei: “O, het waren een paar kwajongens. Hopelijk worden ze later wat wijzer". Hij pakte de tuinslang weer op en ging verder waar hij gebleven was. De dominee vroeg nog: "Carl wat ga je doen?” Maar Carl zei kalm, maar overtuigd: "Deze planten moeten nodig water hebben. Het was erg droog de laatste dagen". De dominee kon niets dan zich verwonderen over de karakteristieke man, vol van plichtsbesef en trouw, zonder aandacht voor zichzelf te vragen.

Enkele weken later herhaalde zich dit drama. Voordat de jongens iets konden doen bood Carl hen opnieuw heerlijk koud water aan. Ze namen de slang van hem aan, grepen hem vast en lieten het koude water over zijn hoofd lopen, zodat hij in enkele ogenblikken geheel doorweekt was. Zonder hem opnieuw te beroven liepen ze weg na deze vernedering. Ze scholden hem uit, vloekten en lachten over hun wandaden. De oude Carl stond daar en keek hen na. Toen pakte hij de tuinslang op en ging verder met zijn werk.

Het najaar kwam en Carl verzorgde zorgvuldig de rozenbedden van de tuin. Plotseling stond er iemand achter hem. Hij viel bijna toen hij zich omdraaide. Toen hij zijn balans nog niet eens hervonden had zag hij de langste jongen van de drie die hem de afgelopen zomer zo hadden vernederd en beroofd. De oude man bereidde zich voor op een nieuwe aanval, toen de jongen zich haastte te zeggen: "Wees maar niet bang mijnheer. Ik zal u niets doen". De jongeman sprak zacht en stak zijn getatoeëerde hand uit naar Carl om hem te helpen stevig op zijn voeten te blijven staan. De jongen haalde een verfromfaaid tasje uit zijn jack en gaf het aan de oude Carl. "Wat is dat?" vroeg Carl vriendelijk. "Het zijn uw spulletjes. Het is van u. Het is uw portefeuille met het geld erin", zei de jongeman. Hij schoof onhandig met zijn voeten heen en weer en keek ongemakkelijk naar de grond. "Ik heb iets van u geleerd, mijnheer" zei hij. "Ik was deel van een groepje dat mensen beroofde zoals u. We kozen u uit omdat u oud was, dan wisten we zeker dat we het doen konden. Maar iedere keer
bood u ons iets te drinken aan, in plaats van dat u ons uitschold of terugvocht. U toonde liefde in plaats van haat." Hij stopte een moment. "Ik kon niet slapen, nadat we u zo behandeld hadden”. Hij wist niet meer te zeggen en was stil. Toen vervolgde hij onhandig: "Ik wil u bedanken. U hebt iets bij mij rechtgezet wat krom was". Toen liep hij weg.

Carl keek in de plastic zak, nam zijn waardevolle horloge en deed het weer om zijn pols. Hij keek in zijn portefeuille of zijn trouwfoto er nog in zat. Hij staarde even naar zijn jonge bruid van toen die hem nog steeds toelachte na al die jaren en stopte de portefeuille weg. "Eerst de rozentuin verder afmaken", zei hij tegen zichzelf.

Carl heeft de rozen niet meer zien bloeien in de lente die volgde op die lange winter. Daags na de kerstdagen is hij gestorven. De kerk was overvol toen Carl werd begraven. De predikant merkte een jongeman op achterin de kerk, die hij niet kende, terwijl hij preekte over Carls tuin als de levensles voor ons allemaal. "Zoals Carl de tuin verzorgde en mooi maakte als geen ander, zo mogen wij ons leven inrichten tot eer van God".

Enige maanden later, toen er een advertentie verscheen voor een vrijwilliger, die de tuin van de kerk en de pastorie - "Carls tuin", zo werd de tuin genoemd - zou willen verzorgen, meldde zich een jongeman aan met getatoeëerde armen. De dominee herkende hem direct als de jongeman achterin de kerk bij Carls begrafenisdienst. De jongeman vertelde zijn verhaal en vroeg de dominee of hij hem wel wilde. Jarenlang verzorgde hij de tuin en maakte hem net zo mooi als de oude Carl had gedaan. In die jaren ging hij studeren en werd een succesvol zakenman. Ondertussen waren veel van zijn vrije avonden en de zaterdagen voor de tuin.

Op een dag vroeg hij de nieuwe dominee te spreken. Hij vertelde hem ook zijn verhaal. Hij was getrouwd en nu hadden ze hun eerste kindje gekregen. Hij vroeg om nu de tuin aan een opvolger te mogen overdragen. De dominee stemde hartelijk toe en feliciteerde hem met de geboorte van het eerste kindje. Is het een jongen of een meisje, vroeg de predikant geïnteresseerd. "Een zoon", zei de bescheiden vader met ingehouden trots. "En hoe heet hij"? wilde de dominee weten. "Hij heet Carl, dominee". Toen was het even stil.

Feike ter Velde