Het Overvloedsleven

Martin Penning • 92 - 2016 • Uitgave: 10
In de bescheiden archiefkast in ons Zoeklichtkantoor bevinden zich ‘pareltjes’ van boekjes. Deze pareltjes mogen niet ongelezen blijven. Ik hoop in de komende periode zo af en toe zo’n pareltje met u te delen. Want wat kun je veel leren van broeders en zusters die ons zijn voorgegaan in het geloof.
Het eerste boekje wat ik met u wil delen heet ‘het Drievoudig Geheim van den heiligen Geest’, geschreven door James H. McConkey (1858-1937). Het hoofdstuk heet ‘Het Overvloedsleven’.


‘Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben’ (Johannes 10:10).

De reiziger, die zich in het verre Westen van Noord-Amerika voortspoedt over de bergen, zal zijn aandacht zeker getrokken zien door de schitterende oppervlakte van een klein kunstmatig meer.
Dit meertje, gelegen aan de voet van de bergen die het omringen, vormt het waterreservoir van een naburige drukke stad en wordt gevoed door een bescheiden bergstroompje. Na een zeer droge zomer kwijnde deze stroom weg tot een nietig straaltje. De oppervlakte van het meer zonk weg tot haar laagste peil, met het onvermijdelijke gevolg dat de stad ernstig werd bedreigd door een noodlottig gebrek aan water. De autoriteiten drongen aan op de grootst mogelijke zuinigheid. Enige uren per dag uitgezonderd, werd de watertoevoer geheel afgesloten en met dit kleine rantsoen van de kostbare vloeistof werd de uiterste spaarzaamheid betracht.
Nu bevond er zich in dezelfde bergen, op geen honderd mijlen afstand, een kleinere stad, die zo gelukkig was in haar centrum een natuurlijke fontein te bezitten van onbegrensde overvloed en wonderbare schoonheid. Gedurende de hele zomer met zijn noodlottige droogte, voorzag deze fontein de dorstige stad met een overvloed van heerlijk fris water en dat zonder haar eigen peil ook maar een millimeter te zien dalen, waarvoor haar de eer te beurt viel, dat de stad voortaan de Stad van de Schone Fontein genoemd werd.
De grote stad had water. De kleine bezat het evenwel meer overvloedig. Het magere beekje, waar het reservoir door gevoed werd, was nauwelijks voldoende om de dorst te lessen. Maar de levende fontein, na eerst haar eigen stad rijkelijk voorzien te hebben, kon uit haar stromende overvloed gemakkelijk alle dorstigen verfrissen van een stad, die nog vele malen groter was dan haar grote naburige stad.

Diepe bronnen
Niet anders is het met het leven van de Heilige Geest in Gods kinderen. Allen hebben Zijn inwonend leven, maar sommigen hebben het slechts als het magere beekje, nauwelijks voldoende om hen in tijden van moeite en beproeving overeind te houden en wat Zijn volheid betekent, leren zij nooit verstaan.
Er zijn echter anderen, waarin de woorden van Jezus vervuld worden: ‘Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.’ Niet alleen zijn zij vervuld met de Geest in hun eigen innerlijk leven, maar zij vloeien over en delen zegeningen uit aan hongerigen en dorstigen om hen heen, die het geheim van hun volheid begeren te kennen. Zorgen komen, maar zijn niet bij machte hun diepe vrede te roven. De tijden worden donker, maar dieper nog wordt hun geloof. Een onophoudelijke stroom van gebed komt uit hun hart. Lof en prijs komen ongekunsteld van hun lippen. Vertrouwen is hun een tweede natuur geworden, blijdschap is hun levensopenbaring en het dienen van anderen, waaraan zij zich voortdurend wijden, is geen slaafse plichtsvervulling, maar de vrucht van dankbare wederliefde. Zij zijn niet als droge pompen, die telkens weer aan de gang gemaakt moeten worden door het ingieten van vermaningen en opwekkingen, maar als diepe bronnen, vol van de Heilige Geest, vrijwillig en altijd gevend. In hen is het woord van Jezus vervuld: ‘Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven’ (Johannes 4:14).

Een Geest-overvloedig leven
Zo was het in het leven van de apostelen na de eerste Pinksterdag. Van beschroomde, zelfzuchtige, weifelende volgelingen waren zij veranderd in moedige, opofferende, heldhaftige boodschappers van Jezus Christus, die Zijn evangelie verkondigden met wonderlijke kracht, vreugde en vrucht. Zo’n boodschapper was Stefanus, ‘een man vol van de Heilige Geest’. De mannen die de tafels moesten dienen, waren ‘vol van de Heilige Geest en van wijsheid’. Paulus trok heen en weer op zijn uitgestrekte zendingsreizen ‘vervuld met de Heilige Geest’. Zo’n man was Charles Finney, die het woord van leven predikte met vurige ernst, geboren uit een machtige volheid van de Geest. Edwards, Moody en vele anderen waren zulke mannen. En zo’n Geest-overvloedig leven stelt de Heer beschikbaar voor al Zijn kinderen, als hun geboorterecht, hun wettige erfenis.

Bewerkt door Martin Penning