Het onderscheid tusschen de Gemeente en Israël

Joh. de Heer • 92 - 2016 • Uitgave: 11
Ten einde een juisten blik te kunnen hebben op de komende gebeurtenissen, is het van belang, dat we goed leeren onderscheiden de bedeeling van Israël en de bedeeling van de Gemeente.

De Gemeente in alles als de opvolgster van Israël te beschouwen, en aan de laatste geen andere toekomst meer toe te kennen dan den vloek, leidt tot schromelijke verwarring en misverstand t.o.v. de vorige, tegenwoordige en toekomstige heilsbedeelingen. Daarom volgt hier een korte uiteenzetting. Ze is lang genoeg om den lezer tot nadenken te brengen, maar veel te kort, om dit belangrijk onderwerp grondig toe te lichten. Ik hoop daarom binnenkort een meer uitgebreid overzicht te geven van de taak der twee gewichtige Heilsorganen: De Gemeente en Israël.

De Gemeente is thans het Heilsorgaan des Heeren; ze neemt de plaats in van Israël, na diens verwerping van den Messias. Ze is de ‘Gegevene des Vaders’ en verworven door den prijs Zijns Bloeds (1 Petrus 1:18,19). Waar Hij is, wil Hij ook dat de Gemeente is (Johannes 17:24).
Zij is het ‘Lichaam’ waarvan Hij het ‘Hoofd’ is.
Zij is het ‘Gebouw’ waarvan Hij de ‘Hoeksteen’ is.
Zij is de ‘Bruid’ van wie Hij de ‘Bruidegom’ is.
Zij heeft een mystieke geboorte gehad; een verborgenheid die, zoals Paulus zegt, vroeger onbekend was (Kolossenzen 1:26). Haar begin is een verborgenheid, en ook haar einde (1 Korintiërs 15:51). Men behoeft dus noch in het Oude Testament, noch in de Evangeliën te zoeken naar duidelijke en afdoende heenwijzingen omtrent het lot der Gemeente. Slechts voor het geestelijk geoefend oog is in de groote heilsplannen Gods, die ons in de Typen, Symbolen, Psalmen en Profeten kenbaar gemaakt zijn, hier en daar iets van deze verborgenheid te ontdekken.
Niet dat de Gemeente van Christus uit hetgeen direct tot en over Israël gezegd is, geen voordeel kan trekken, maar men doet verkeerd deze dingen, zonder meer, toe te passen op de Gemeente en haar denzelfden maatstaf aan te leggen, die voor Israël gebruikt werd, aangezien beide organen van geheel anderen aard, en in zekeren zin zelfs tegenstellingen zijn. Het kruis staat tusschen deze bedeelingen in en daarom mag onze blik daarop gericht blijven.
Israël toch had een zichtbaren Godsdienst; Hoogepriester, Heiligdom enz. Het had zichtbare wetten; offers, zegeningen en vloeken. Israël bezat een zichtbaar Koninkrijk en zichtbare geslachtsregisters. Maar hoe geheel anders is het met de Gemeente, die een vreemdeling is op deze aarde en God in den geest dient op alle plaatsen des aardrijks, zonder een zichtbaar middelpunt.
De Gemeente is het orgaan van den Heiligen Geest, die er nog niet was (althans niet in den zin van plaatsvervangend Heer der Gemeente, 2 Korintiërs 3:17; Johannes 16:7, toen Jezus nog niet verheerlijkt was, Johannes 7:39). Toen Jezus den bloedprijs betaald had voor de lossing van Zijne Bruid, en tot den Vader was heengegaan, kon de Trooster bezit nemen van het mystieke lichaam van Christus. Van dat lichaam is Christus het verheerlijkte Hoofd in den Hemel; terwijl de gelovigen Zijne leden hier op aardezijn. De Gemeente is gelijk aan een gesluierde bruid, die zonder Hem te zien, op haren Bruidegom wacht. De Gemeente zal ook eerst dán volmaakt zijn, als zij met haar Hoofd vereenigd is; vandaar ook dat de Bruid roept: “Kom, Heere Jezus! Kom haastiglijk!”
Vandaar ook dat het Nieuwe Testament vol is van de Wederkomst des Heeren, omdat dit het doelwit is van de Bruidsgemeente en de vervulling van Zijne belofte: ‘Zoo wanneer Ik henen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (Johannes 14:3).
Uit alles blijkt heel duidelijk, dat voordat Christus Zich in Zijne volle heerlijkheid kan openbaren, de leden eerst met het Hoofd moeten vereenigd worden (Kolossenzen 3:4).

Uit: ‘De opname der geloovigen’ (Joh. de Heer, 1924/25)