Het Joodse karakter van de Evangeliën

Ton Stier • 95 - 2019 • Uitgave: 2
Dat het Oude Testament Joods erfgoed is, zal de meesten van ons niet onbekend zijn. Denk aan de auteurs die allen Joods waren. Zo ook de Messias van Wie zij getuigden. Het was trouwens Zijn Geest ‘in de profeten, Die tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna’ (1 Petrus 1:11).

Maar ook het Nieuwe Testament is een voluit Joods Boek, geschreven door Joden , grotendeels over Joden en zeker voor wat de eerste drie evangeliën betreft, primair voor Joden. Oog hebben voor de Joodse context maakt de boodschap zo veel rijker en inzichtelijker.

Joodse stemmen
Voor wat betreft het Joodse karakter van de Evangeliën is het interessant te luisteren naar diverse Joodse stemmen, van wie lang niet allen in de Heere Jezus als hun Messias geloofden. Zo schreef de Nieuwtestamenticus Pinchas Lapide (1922-1997):“Ik spreek en denk in het Hebreeuws met Aramees als tweeling idioom. Hebreeuws is voor mij zowel de landstaal van alledag alsook de heilige taal voor gebed en godsdienst, precies als voor Hem (Jezus), Wiens taaldenken en wijze van zeggen uitsluitend en alleen semitisch zijn gevormd en bepaald.”

Over Jezus’ onderwijs schreef hij: “Hij spreekt in beelden en gelijkenissen die vreemd zijn aan de westerse beperkende woord letterlijkheid. De wijnstok, de boze arbeiders in de wijngaard, de vijgenboom, de verloren zoon, het bruiloftsmaal. Al deze en honderden andere Bijbelse uitspraken en taalbeelden Zijn unieke toespelingen, die voor Joodse oren die de Bijbel kennen, zijn gesproken.”

‘Ik ken deze man niet’
Max Simon Nordau (1849-1923), een Hongaars-joodse arts, auteur en maatschappijcriticus, die samen met zijn landgenoot Theodor Herzl een van de oprichters van de World Zionist Organization was, schreef ooit over Jezus’ Joodse identiteit: “Jezus is de ziel van onze ziel, evenzeer als vlees van ons vlees. Wie zou Hem dus uit het Joodse volk willen stoten? Petrus is de enige die over deze Nakomeling van David heeft gezegd: 'ik ken deze man niet'”
De bekende Joodse godsdienstfilosoof en verzamelaar van Chassidische overleveringen en tradities, Martin Buber (1868-1955) schreef over de Heere Jezus: "Joden kennen Jezus van binnenuit, op een manier, zelfs in de diepste roerselen en gevoelens van zijn Jood-zijn, die de aan Hem onderworpen volken ontoegankelijk blijft.”

En tenslotte een citaat van de Messiaanse gelovige David Stern in zijn boek ‘Het Evangelie is Joods’: “Als Jesjoea niet de Messias van de Joden is, dan is Hij de Messias van niemand en dan hebben de niet-Joden Hem ook niet nodig.”

Blauwe ogen en blonde haren
Tijdens de Bijbelverspreiding valt het vaak op hoe diep Joden getroffen kunnen worden als we hen de eerste woorden van het Nieuwe Testament laten lezen: ‘Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham’. Hun mond valt soms open van verbazing. Zoals Patrick, een Israëlische ex-verslaafde, na zijn bekering getuigde: “Ik had Hem altijd gezien als een blauwogige, blonde man aan het kruis”. Patrick doelde op de bekende afbeeldingen in kinderbijbels en op kerkramen, waar Jezus’ Joodse identiteit is verwisseld voor westerse kunst- en cultuuruitingen. Hoe anders klonk de reactie van de Samaritaanse vrouw die Hem verbaasd aanspraak met ‘U, Die een Jood bent…’ (Johannes 4:9).

Eigenlijk geeft het eerste vers van het Nieuwe Testament als in een notendop de kern weer waar het in de Evangeliën om draait. Als Zoon van David is Hij de Erfgenaam van de troon van Zijn vader David. Prachtig bevestigd in de geboorteaankondiging door de engel Gabriël aan Maria: ‘Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen’ (Lukas 1:32,33). Hij kwam dus in de eerste plaats om de beloften aan Zijn volk met betrekking tot het Davidisch koningschap te vervullen. Dat Gabriël deze woorden spreekt, staat in een prachtige lijn met de onthulling die hij aan Daniël mocht doen met betrekking tot de toekomst van Israël in samenhang met de komst van de Messias ‘om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen…’ (Daniël 9:24a).

Wettige erfgenaam
Christus’ komst als Vervuller van Gods beloften aan Israël, bevestigt ook Paulus op vele plaatsen in zijn brief aan de Romeinen, zoals in Hoofdstuk 15: ‘En ik zeg dat Jezus Christus een Dienaar van de besnijdenis is geworden ter wille van de waarheid van God om de beloften aan de vaderen te bevestigen’ (vers 8). En die ‘beloften aan de vaderen’ betreffen natuurlijk ook de beloften aan Abraham. Vandaar dat Mattheüs Hem tevens de Zoon - of de wettige Erfgenaam - van Abraham noemt. Door Paulus nader uitgewerkt met de woorden: “Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan”. Hij zegt niet: “En aan de nageslachten”, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: ‘En aan uw Nageslacht; dat is Christus’ (Galaten 3:16). Dit erfrecht van Christus heeft met name betrekking op de landsbelofte die Abraham ontving (Genesis 12:7; 13:15).

Naast de geboorteaankondiging aan Maria, was ook die aan Jozef veelzeggend. ‘Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest; en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want (en dan volgt de betekenis van Zijn Naam) Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden’ (Mattheüs 1:20-21). Merk op dat de belofte van het zalig maken zich beperkt tot Zijn volk (enkelvoud) en (nog) niet de andere volken insluit. Vandaar dat de Heere Jezus later zou zeggen: ‘Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël’ (Mattheüs 15:24).
Bij dat getuigenis sluit ook de Hebreeënschrijver aan: ‘Daarom moest Hij in alles aan Zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om de zonden van het volk (enkelvoud) te verzoenen’ (Hebreeën 2:17).

Later in vervulling
Beide aspecten van Zijn dienst als Verlosser en Zaligmaker voor Israël, vinden we terug bij Petrus’ verdediging voor de Joodse raad: ‘De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt… Deze Jezus heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden’ (Handelingen 5:30,31).
Reikten de vruchten van Zijn verzoenend lijden en sterven dan niet verder dan het Joodse volk? Ja, zeker wel, denk maar aan de woorden van Johannes de Doper: ‘Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Johannes 1:29). Maar de reikwijdte van die woorden zou pas in een later stadium in vervulling gaan.

In onze volgende studie gaan we op in op de betekenis van ‘het Evangelie van het koninkrijk’, waarbij deze waarheden nog wat duidelijker op hun plaats zullen vallen.

Ton Stier