Het Jobslijden van Israël (4)

Willem J. Ouweneel • 75 - 1999/2000 • Uitgave: 16
De vrienden komen. Naderhand heeft Job woorden van extreme droefheid gesproken; in Job 3:1 begint hij er zelfs mee zijn geboortedag te vervloeken. Toch zegt de Here aan het eind tot de drie vrienden: gij hebt niet recht van Mij gesproken zoals mijn knecht Job (42:7v.). De vrome, rechtzinnige vrienden hebben niet, en de heftig klagende en verwijtende Job heeft wel recht van God gesproken. De vrienden schetsten een vals beeld van Job doordat zij een vals beeld van God hadden. De vrienden theologiseren, d.w.z. zij redeneren over God, zij leven bij de beelden die zij van God ontworpen hebben. Die beelden zijn niet alleen vals, nee, ze staan tussen hen en God in en scheppen afstand. De vrienden weten wel veel van God - of menen veel van Hem te weten - maar zij kennen God niet. Job daarentegen spreekt vanuit een relatie met God. In zo'n relatie kan het er soms heftig aan toe gaan, maar dat bewijst alleen maar dat de relatie er is.

In Job 2:1 lv. worden de vrienden in de geschiedenis van Job ingeleid. Hun identiteit komt voornamelijk in hun herkomst tot uiting. Elifaz blijkt een Edomiet te zijn, en ook de andere vrienden moeten we in die sfeer zoeken. Daarmee wordt Jobs conflict met zijn vrienden overdrachtelijk het conflict tussen Jakob en Esau, Israël en Edom! In mijn boek De negende Koning heb ik over dit conflict, dat de hele wereldgeschiedenis beheerst, uitvoerig geschreven. De Joodse traditie ziet het tegenwoordige tijdperk als dat van Esau, d.i. Rome (het christelijke Westen), en het toekomende tijdperk is dat van Jakob, d.i. Israël (d.w.z. het rijk van de Messias). Er is maar één manier waarop er een einde zal komen aan de Westerse cultuur, namelijk doordat het vervangen wordt door het rijk van Jakob oftewel het rijk van de Messias (vgl. Dan. 2 en 7).

Edom is in de rabbijnse traditie de heel gewone aanduiding voor Rome (vgl. Num. 24:17-19). Zoals het lot van de eerste drie wereldrijken afhing van hun houding jegens de God van Israël en Israël zelf, zo zal dat uiteindelijk ook voor het Romeinse rijk, d.i. het christelijke Westen, gelden. Daarom zijn de Shoah, èn het gebrek aan schuldbelijdenis over de Shoah in het hele Westen, voorboden van de ondergang van de Westerse cultuur. Er zal slechts redding zijn voor hen die in en door Christus een persoonlijke relatie met de God van Israël hebben. In het boek Job betekent dit dat, hoewel de vrienden zeggen God te vertegenwoordigen, zij feitelijk aan de kant van de satan staan!

DE THEORIEËN VAN DE VRIENDEN
Wij als christenen moeten Israël liefhebben, maar velen vinden dat erg moeilijk. Er is zoveel onbegrijpelijks, zoveel irritants aan dit volk, waar wij geen vat op krijgen. Ook veel goede mensen hebben ten aanzien van Israël het gevoel dat Haman, de Jodenhater, tegenover koning Ahasveros vertolkt (zie Est. 3:8). Juist het zo anders zijn van Israël heeft altijd weer zo gemakkelijk een zondebok van dat volk gemaakt. Israëls vrienden wonen lange tijd in vrede naast hun Joodse buren - en dan slaat de gekte weer in hun koppen, die dan in een pogrom uit breekt. Het zijn die zonderling verwarde gevoelens van heimelijke bewondering èn onbegrip, respect èn verachting, lofuiting èn lasterpraat, die niet-Joden jegens het volk Israël koesteren. Ik noem het de vijandige vriendschap, zoals we die bij de drie vrienden van Job zien, die tegelijk een verwarrend vriendschappelijke vijandschap is. Daar zit de satan achter.

In hun betogen volgen de drie vrienden allerlei eigen benaderingen, maar ten diepste hanteren zij toch dezelfde abstracte theorie van een recht-door-zee vergeldingsrecht: alle lijden is straf, en alle straf is straf over zonde. Als een mens God dient, zegent God die mens en gaat het hem goed, als een mens God ontrouw wordt, straft God die mensen gaat het hem slecht. Het gaat Job slecht, dus straft God hem blijkbaar, dus is Job Hem blijkbaar ontrouw geworden. Dat staat voor de vrienden vast. Waar ze over treuren, is dat Job met zijn grote zonden die hij misdreven moet hebben, niet voor de draad wil komen. Als hij dat nu maar zou doen en zijn zonden zou belijden, zou God hem weer kunnen vergeven en de straf van hem wegnemen.

Zo redeneren de vrienden. Daarom zijn het jammerlijke vertroosters, hun woorden zijn ijdele woorden (16:2v.). Ze kennen God niet, ze kennen Job niet, maar eigenlijk kennen ze ook het leven niet. Het leven leert anders, leert veeleer de moeilijke les die Asaf in Ps.73 had te leren: dat het de goddelozen juist maar al te goed gaat in het leven en dat het de godvrezenden juist vaak zo slecht gaat. Asaf leerde het antwoord op dit probleem kennen in Gods heiligdommen (vsl7), d.w.z. in de nabijheid van God. De vrienden van Job hebben die heiligdommen nooit van binnen gezien.

De bedoeling was goed: de vrienden zaten vol geleerde wijsheid, maar hadden geen besef van de diepte waarin Job gestort was. Het is echter belangrijk te zien dat Job soms dicht bij dezelfde theorie uitkomt. Alleen weet Job dat hij God niet ontrouw geworden is, en dus redeneert hij: ik heb geen ernstige misdrijven op mijn geweten en toch straft God mij; dan lijkt het erop dat God onrechtvaardig is! Dit is het vreselijke vermoeden dat Job steeds weer uit, terwijl hij God toch geen ogenblik loslaat. Sterker nog: zelfs in zijn diepste lijden, waarin hij God als eindeloos ver ervaart, is hij eindeloos dichter bij God dan de vrienden ooit zelf gekend hebben. Het boek Job biedt noch theologie, noch filosofie. Geen theologische of filosofische schema's, beelden, theorieën, mogen zich in dit boek tussen God en de ziel schuiven. Job leert door zijn lijden wat de vrienden nooit leren: dat de beelden die wij van God hebben, niet hetzelfde zijn als een relatie met God hebben. Ook Job worstelde met de beelden, de concepten en de theorieën; maar zijn relatie met God bleef behouden. Laten wij daarover echter niet lichtvaardig spreken. Als onze beelden van God door elkaar geschud worden, moeten we al heel stevig in onze schoenen staan als dat ook geen invloed op onze relatie met God heeft. Weliswaar weet Job na de tweede beproeving zelf ook niet meer Wie God is. In de zeven dagen dat zijn vrienden zwijgend bij hem zitten, is er iets geknapt in zijn ziel. De beelden kloppen niet meer. Hij ziet het verband niet meer tussen zijn geweldige voorspoed van eertijds en zijn diepe ellende van nu. Hij ziet helemaal geen verbanden, geen zin, geen houvast meer. Zijn leven, zijn ziel, ligt aan scherven, als de scherven waarmee hij zich de etter van de wonden krabt.

Maar nu blijkt dat Job mèèr kende dan de beelden van God. Hij kende God. Daarom begint hij, ook al liggen de beelden aan gruzelementen, in wanhoop tot God te roepen. Job begrijpt God niet meer, of beter: hij begon nu pas iets van een besef te ontwikkelen dat een mens God nooit kan begrijpen - want begrijpen betekent grijpen, omvatten, vasthouden, bezitten. Voor de vrienden is God zo klein dat zij Hem in de zak kunnen steken; hun god is net zo klein als hun eigen kleingeestigheid. Voor Job echter wordt God steeds groter, maar daarmee ook steeds onbegrijpelijker, steeds minder hanteerbaar. Dat verandert intussen niets aan zijn geloof in God, zijn hopen op God, zijn liefde tot God. Juist omdat hij gelooft, hoopt, liefheeft, blijft hij altijd maar roepen en vragen.

DE VRIENDEN AFZONDERLIJK
Ondanks de overeenkomst in hun basale theorie heeft elk van de drie vrienden toch wel zijn eigen benadering. We hebben gezien dat Job 28, het hoofdstuk over de Goddelijke Wijsheid, een sleutel tot het verstaan van het boek vormt. Daartegenover staat de menselijke wijsheid, die vertegenwoordigd wordt door de drie vrienden. Men zou zich die wijsheid samengevat kunnen denken door wat Paulus omschrijft als dat wat het oog ziet, dat wat het oor hoort en dat wat in het mensenhart opkomt. Wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben, is juist dat wat het menselijk oog niet gezien, het menselijk oor niet gehoord en het menselijk hart niet bedacht heeft (1 Cor. 2:9). Met andere woorden: de drie vrienden hebben bij voorbaat de wijsheid niet in pacht, omdat die niet verder gaat dan mensenoog (Elifaz), mensenoor (Bildad) en mensenhart (Sofar).

Wat Elifaz betreft, zijn type wijsheid berust op zien, maar dan het visionaire zien van openbaringen, verschijningen (zie 4:12-21). Het is heerlijk als men zijn goedkope theorieën kracht kan bijzetten met een beroep op een of andere mystieke of occulte ervaring. Iemands ideeën zijn dan niet aan zijn brein ontsproten, maar een of andere geest heeft het hem ingefluisterd. Een vage gestalte, hoe vager hoe beter. Komt het niet bijzonder goed uit dat deze geest de woorden die Elifaz zojuist gesproken heeft, precies bevestigt? Geen mens is rechtvaardig tegenover God! Zelfs de engelen zijn het niet, laat staan de mensen in hun hutjes op de hei. Wat Elifaz bedoelt is: wat wil die nietige man Job nu helemaal tot zijn eigen verdediging aanvoeren?

Later noemt Elifaz zomaar uit de losse pols een aantal zonden op die Job wel eens bedreven zou kunnen hebben (22:6-9). Per slot van rekening: er moet toch iets in zijn leven zijn, een vreselijk kwaad, waarom God hem zo straft? Laat hij het nu toch maar eerlijk opbiechten en zich tot God bekeren (vs. 21-3o). Het is ontstellend te zien hoe zulke redeneringen ook tegen Israël aangevoerd zijn. Sommige christenen hebben zich net als Elifaz op bijzondere goddelijke openbaringen beroepen om hun veroordeling van de Joden te onderbouwen. God wil het!, wist paus Urbanus lijn 1095 te vertellen toen hij de mensen opriep tot de eerste kruistocht - die vooral ook een kruistocht tegen de Joden is geworden.

Bildad vertegenwoordigt de wijsheid van het mensenoor. Hij zegt: Als nu de vaderen zo en zo gesproken hebben, wat heb jij dan nog in te brengen, Job? (zie 8:8-10). Alle traditionalisme is niets anders dan een verabsolutering van wat de vaderen gezegd hebben? Wie ben jij wel dat jij het beter zou weten dan de vaderen? Wat is dan wel in Bildads geval de wijsheid van de vaderen? Deze: wat een mens zaait, zal hij ook maaien. Deze wet is een waarheid als een koe, maar je kunt er je broeder of zuster mooi mee doodslaan. Had Job niet het goede gezaaid? Wat is dan nu zijn oogst?

Maaien? Nu, dan zal hij ook wel het kwade gezaaid hebben! Ook deze redenering is tegen Israël aangevoerd. Vele christenen hebben zich tegenover Israël op de vaderen beroepen. Dat waren de kerkvaders, die al sedert Augustinus geen profetische toekomst voor het volk Israël meer wilden aanvaarden, aan Israël de vervloekingen overlieten en voor de christelijke kerk aanspraak op de zegeningen lieten gelden. Er zijn letterlijk nog miljoenen christenen die, als het om de toekomst van het volk Israël gaat, niet het profetisch woord aannemen, maar zich op de vaderen beroepen (kerkvaders, reformatoren).

Sofar vertegenwoordigt de wijsheid van het mensenhart, zeg maar: van het gezond verstand. Sofar heeft geen geesten of vaderen nodig; hij is pienter genoeg om zelf zijn conclusies te trekken. Hij is als die mensen die op grond van hun gezond verstand precies weten hoe God over de dingen denkt (vgl. 11:4-6). Heerlijk als je zo precies op de stoel van God weet te gaan zitten! Sofar zegt: Als Job nu maar eens één keer zijn gezond verstand gebruikte, zou hij zich wel bekeren; en als hij zich nu maar eens zou bekeren, zou alles goed met hem komen.

Alweer: het is ontstellend te zien hoe ook deze redenering tegen Israël is aangevoerd. Het zogenaamde gezond verstand zegt: als de Joden zo vreselijk lijden moeten, om welke andere reden kan dat dan zijn dan omdat zij hun Messias hebben vermoord? Hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen het trouwe en het ontrouwe deel van Israël; of tussen wat deze laatste groep Christus heeft aangedaan en wat de Romeinen Hem hebben aangedaan; of tussen wat enkele honderden Joden tot Pilatus hebben geroepen en wat enkele miljoenen Joden eeuwenlang hebben moeten doormaken die aan dit geroep part noch deel hebben gehad. En vooral: hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen het lijden dat God Israël aandeed - en dat nog te dragen was - en het lijden dat mensen Israël aandeden. Dat was veel moeilijker te dragen! Dat was het lijden dat juist christenen Israël aandeden - met name in Oost-Europa - met een gouden crucifix van Christus in de hand. Er is geen waanzinniger leugen te bedenken dan deze: dat miljoenen Joden die wij op de meest onchristelijke wijze vervolgd hebben in de naam van Christus, op deze wijze door God gestraft zouden worden om de dood van Christus.

Wie zich beroept op vermeende openbaringen, op de overleveringen der vaderen of op het gezond verstand om scheiding te brengen tussen Israël en zijn God, stelt zich aan de kant van de vrienden van Job. Zulke mensen wekken de toorn van God op, omdat zij niet recht var. Hem spreken, zoals zijn knecht Israël (vgl. 42:7v.). Wie een vriend is van deze vrienden van Israël, is een vijand van Israël. En wie een vijand van Israël is, is een vijand van de God van Israël. Voor zo iemand zal een brandoffer gebracht moeten worden (42:8v.), een Israëlitisch brandoffer, want het heil is uit de Joden (Joh. 4:22). Voor hen die de Joden zo gehaat hebben, is er geen redding dan door die Ene Jood, die het ware Zelf van Israël is.

dr. Willem J. Ouweneel