Het Jobslijden van Israël (2)

Willem J. Ouweneel • 75 - 1999/2000 • Uitgave: 15
Het is opmerkelijk hoe de Here tegenover de satan over Job spreekt: Hij noemt hem zes keer: mijn knecht Job (1:8; 2:3; 42:7v). Die uitdrukking is bijzonder in Gods mond, omdat ze gereserveerd is voor duidelijke typen van Christus (Mozes, David, Jesaja, Eljakim, Zerubbabel), maar ook voor Israël. God zegt ook: niemand op aarde is als hij (1:8; 2:3), waardoor Job als type slechts het hoogste kan voorstellen: het ware Israël en het ware Zelf van Israël. De Messias, maar ook het ware Israël, is vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. Wat betekent dat naar strikt Joods inzicht? Dat in zo iemand de Torah (Wet) van de Here woont; dat is wat in het boek Job "de Wijsheid" wordt genoemd (zie 28:28). Wijsheid is de volkomen overgave aan de Torah, Gods wet of wil, zelfs in het grootste lijden. Als het om de ware Wijsheid of Wet gaat, kunnen we verschillende typen Joden onderscheiden. Daar is ten eerste de afvallige Jood, die God heeft losgelaten en zich van de Torah niets (meer) aantrekt.

Ten tweede de "geseculariseerde Jood, die de Torah onderhoudt naar eigen inzicht en believen (bijv. alleen Pesach en Kippoer viert).

Ten derde de 'godsdienstige" Jood: hij onderhoudt de Torah wel, maar niet veel meer dan alleen uitwendig. Maar daar is ten vierde de 'Torah-vervulde" Jood, die de Torah als het geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God omhelst, die aan de Torah een welgevallen heeft, haar in zijn hart draagt, ja, die van ganser harte uitroept: Hoe lief heb ik uw Torah! (Ps. 119). Als de ware wijsheid de vreze des Heren is Gob 28:28), dan is deze vreze' ten diepste niets anders dan de liefde jegens de Here en zijn Woord. We vinden deze verschillende typen Joden ruwweg ook uitgebeeld in het boek Job. Zijn eigen vrouw lijkt het eerste type te vertegenwoordigen. Zodra de beproevingen beginnen, valt zij door de mand: Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf! (2:9). Zulke Joden willen misschien nog wel van God weten zolang alles goed gaat; maar zodra God niet meer zo handelt als het met hun voorstellingen overeenkomt, geven zij Hem op.

Dan zijn er de kinderen van Job. Zij vertegenwoordigen het tweede type Jood: de geseculariseerde. Althans, dat is zeker de zorg van Job (1:4v.): zij vierden feest, maar hij offerde voor hen. Deze kinderen zijn niet per se onheilig; maar dan moeten zij wel steeds weer geheiligd worden. Zij moeten voortdurend op de grondslag van het brandoffer, dus van de verzoening, geplaatst worden. Job is zich ervan bewust hoe gemakkelijk zijn kinderen van God zouden kunnen afwijken; in type betekent dat, dat het dan met Israël misgaat. Daarom zegt Bildad: Indien uw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, dan heeft Hij hen aan hun overtreding prijsgegeven (s:4). Dat wil zeggen: Israël moet er de gevolgen van ondervinden als het de Here verlaat.

Het derde type Joden vinden we in het boek Job in de drie vrienden van Job. Zij vertegenwoordigen de heilige traditie, de dogma's, de waarheden, maar niet de Waarheid. Zij weten wel veel zekerheden over God te debiteren, maar geven er geen blijk van te spreken vanuit een "relatie" met God. In het volgende artikel komen wij op hen terug. Jol. zelf vertegenwoordigt het vierde type, het ware Israël, dat de Torah liefheeft en in een persoonlijke relatie met de God van de Torah leeft. Ook daarop komen we natuurlijk uitvoerig terug.

DE PROLOOG VAN JOB
In de proloog Job 1 en 2) verschijnen de zonen van God (engelen) voor de Here. De satan (letterlijk vijand of tegenstander) is één van hen. Hij is in het hemelse gerecht de aanklager, de spreekbuis van de wet. Maar hij is meer: zelfs als aanklager is de satan steeds een boze macht, die uit is op de ondergang van Job; hij klaagt aan vanwege zonden waartoe hijzelf heeft aangezet. De grote vraag die hier opkomt, is waarom God hier de satan uitdaagt. Job is het beste wat God op aarde aan de satan kan voorhouden. Ook dat wordt natuurlijk pas ten volle duidelijk in Christus. Maar Christus is het ware Zelf van Israël; daarom geldt hetzelfde in afgeleide zin ook voor Israël. Daarom zegt Gods Geest door Bileam zulke prachtige dingen van Israël, hoe ontrouw de massa van Israël op zichzelf ook was (Num.. 23:8-10,21-24: 24:59.17).

In een gevallen en bezoedelde wereld is het ware Israël het beste dat God te bieden heeft. Daarom begint Hij er tegenover de satan over. Als de satan dit beste ook nog zou kunnen verderven, zou zijn succes compleet zijn. Dan zou hij Gods scheppingswerk pas echt vernietigd hebben. Er is al zoveel verdorven; zou het de satan kunnen gelukken nu ook nog het beste te verderven? Hier komen we tot een kernpunt: hoe kan uitgemaakt worden wat het )este is? 'Om werkelijk het beste -te blijken te zijn, moet dit beste de ergste beproevingen ondergaan. Dit is Gods weg met Israël vanaf Egypte tot de Shoha. Nergens duidelijker dan in Job zien wij wat de beproeving van het beste" inhoudt. Deze beproeving is noodzakelijk de "ergste" beproeving. De kern van het antisemitisme is de haat en de nijd tegen het allerbeste van God. God zegeviert tegenover de satan doordat het beste dat Hij heeft voortgebracht, ook in de ergste omstandigheden overeind blijft - uiteindelijk natuurlijk door zijn eigen genadige toedoen, maar toch. Dit zien we voorgesteld in het lijden van Job. Alles wat hij bezit, zelfs zijn gezondheid, wordt met toestemming van de Here door de satan van Job afgenomen. Zo is het met Israël gegaan.

Nergens is het naakter uitgekleed, nergens meer beroofd, tot zelfs zijn laatste waardigheid aan toe, nergens meer, grover, massaler vernederd en vernietigd dan gedurende de Shoah. Zoals Elie Wiesel het zei in zijn TV-gesprekken met opperrabbijn Josy Eisenberg naar aanleiding van Job 1:13-21: Voor mij wordt Job hier de Jood en onze tijdgenoot. Zijn geschiedenis is echt onze geschiedenis, die van de Oost-Europese Joden. Want hoe is dat hier gebeurd? Eerst heeft men de Jood van zijn bezittingen beroofd. Vervolgens van zijn woning. Daarna van zijn familie. En ten slotte stond hij alleen, opgesloten in zijn eenzaamheid. Een absolute eenzaamheid, onherroepelijk en onherstelbaar. Hij was niets meer. De vergelijking gaat zelfs verder: evenals Job uiteindelijk met niemand van gedachten kon wisselen, beroofd was van zijn spraak, zo ook bevond de Jood uit de kampen zichzelf uiteindelijk volledig geïsoleerd, volledig afgesneden van de buitenwereld…'

Het is aangrijpend uit Jobs eigen mond te vernemen hoe zijn relatie met God was voordat hem alles werd afgenomen. Het is de beschrijving van "Israëls" relatie met God gedurende de eeuwen dat het in het beloofde land verkeerde en de tempel nog in zijn midden stond. Nooit was Israël zo rijk als onder koning Salomo die de tempel bouwde; zo rijk als Job was (zie o.a. Jer. 2:2v.: Ex. 19:4-6: Deut. 32:10-14). In Job 29:2-6 beschrijft deze zijn vroegere omgang met God in aangrijpende woorden. In de dagen van zijn bloei toefde Gods vertrouwelijke omgang (of: geheimenis) over zijn tent (vs. 4). Zo was het met Israël; de getrouwen onder dat volk kenden de intimiteit van Gods verbond met hen. Van hen lezen we: Des HEREN vertrouwelijke omgang (of: geheimenis) is met wie Hem vrezen, en zijn verbond maakt Hij hun bekend (Ps. 25:14). Gods geheimenis' was over Jobs tent, en ook heel letterlijk over Israëls tent, doordat de Sjechina, de Goddelijke Tegenwoordigheid, op de tabernakel en later in de tempel rustte (Ex. 40:34-38; 1Kon. 8:l0v). Dat was Israëls bloeitijd: toen het de tempel nog had en God Zelf in hun midden woonde.

DE BEPROEVING BEGINT
De satan kan Jobs vroomheid niet ontkennen; hij kan hoogstens twijfel uitspreken omtrent Jobs motieven. Job dient God niet om niet, zegt hij, integendeel, God heeft hem aan alle kanten beschermd en hem rijk gezegend. Job dient God dus als tegenprestatie, en dat is het omgekeerde van de ware, dat is de belangeloze, onzelfzuchtige liefde. Daarom zegt de satan letterlijk tegen God: U hebt "hem gezegend, maar als U hem alles afneemt, zal hij "U zegenen (d.i. hier: vervloeken)!

Dit is een buitengewoon ernstige beschuldiging. Job is het ware Israël, en het ware Israël dient God door de onderhouding van de Torah, en het wezen van de Torah zélf is de liefde. Als Job God niet echt uit liefde dient, dan is het geheimenis tussen God en Job verbroken. Dan is er niets over. Dan is het beste dat na de zondeval nog op aarde is, slechts een zeepbel gebleken. Daarom zal Job moeten lijden, want pas als hij niets meer heeft, zullen zijn ware motieven aan het licht kunnen komen. Dan zal blijken of hij God dient uit liefde of alleen als tegenprestatie.

Zo heeft ook het ware Israël in alle bittere diepten van het lijden dat het heeft doorgemaakt, zijn liefde tot God nooit losgelaten. In de strikte zin van het woord had het daarvoor zelfs de tempel en de offers niet nodig; Israël had aan de Torah genoeg. Liefde heeft Israël ook na de verwoesting van de tempel op de been gehouden. Zo was het met Job na de verwoesting van de tempel van zijn lichaam. Liefde is het enige dat de mensheid op de been houdt en haar uiteindelijk het Messiaanse vrederijk binnenvoert: de liefde van God, door Christus, in mensen. Israël moet ook na het verlies van de tempel verder leven, nu niet met de zichtbare Sjechina" in de tempel, maar als het ware met de "Sjechina" in het hart van het ware Israël.

Dit is zeker niet alles wat er over de redenen tot Jobs lijden te zeggen valt, maar dit is toch zeker één heel belangrijke reden: Job zal moeten bewijzen dat hij God dient uit liefde, want dit is het wezen van de Torah (vgl. Roin. 13:8-10: Gal. 5:13v.: 6:2). Daarom is God wel gedwongen de verschrikkelijke uitdaging van de satan aan te nemen. Zo heeft God het ook met Israël gedaan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken (vs. 12). Uit deze woorden blijkt dat God de touwtjes van Israëls geschiedenis wel in handen houdt; geen ogenblik kan de satan verder gaan dan zover God hem toestaat. Maar toch: hoe vreselijk ver hééft God het toegestaan!

Het merkwaardige is: aan het eind van het boek is de satan nergens meer te bekennen. Hij komt alleen in Job 1 en 2 voor. Aan het eind van Job 2 druipt hij af met de staart tussen de benen. Hij heeft zijn weddenschap verloren, ondanks alles wat hij Job heeft aangedaan. Maar daarmee eindigt het boek niet, daarmee "begint' het pas.

Wordt vervolgd

dr. Willem J. Ouweneel