Het glorieuze uur van de Mensenzoon

Jan Harmen Klein Haneveld • 91 - 2015 • Uitgave: 6
Grote bewondering hebben we voor topsporters, die jarenlang trainen en er alles voor over hebben om die ene wedstrijd te winnen. Om als kampioen op het podium te staan terwijl het volkslied klinkt en het publiek juicht. En dan de prijs, de gouden medaille, te ontvangen. Dát is de droom van iedere sporter. Dát is ‘zijn glorieuze uur’.

Zoals topsporters alles opzij zetten om de uiteindelijke overwinning te behalen, zo spoort Gods Woord ons aan om alle last en de zonde af te leggen en met volharding de wedloop van ons leven te lopen (Hebreeën 12:1). Daarbij wordt de Here Jezus ons grote Voorbeeld genoemd. Hij is de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft Zijn wedstrijd al volbracht en gewonnen. Hij heeft ‘Zijn uur’ beleefd. In het Evangelie van Johannes worden vier situaties beschreven waarbij sprake is van het uur van de Mensenzoon. Als we deze situaties beschouwen, krijgen we een geweldig beeld van onze Heer, die alles opgaf om de prijs te behalen.

Mijn uur is nog niet gekomen (Joh. 2)
Er was een bruiloft te Kana in Galilea. Maria, de moeder van Jezus, was daar en Jezus Zelf was daar ook met Zijn discipelen. Er ontstond een tekort aan wijn. In de toenmalige cultuur zou dat een kleine ramp zijn geweest. De gasten zouden allemaal vertrekken, tot schande voor de gastheer. Daarom richt Maria zich tot haar Zoon met de woorden: ‘Ze hebben geen wijn meer.’ Het antwoord van de Heer lijkt op het eerste gezicht wat vreemd: ‘Vrouw, wat heb ik met u te doen? Mijn uur is nog niet gekomen’ (Johannes 2:4, HSV).
Maria ging er (terecht) van uit dat de Heer het probleem van de wijn wel kon oplossen. En dan zou Hem grote roem ten deel vallen. En een klein deel van die roem zou ook op haar vallen. Hij was tenslotte haar Zoon. Maar Jezus wekt haar uit haar droom. Zijn uur was nog niet gekomen. Hij was echter wel bereid aan haar verzoek te voldoen en veranderde ongeveer 50 liter water in heerlijke wijn. Dit was het eerste wonderteken dat Jezus deed. Hij openbaarde daarmee Zijn heerlijkheid, Zijn glorie en Zijn discipelen geloofden in Hem. Ongeveer drie jaar lang heeft Jezus in het openbaar gesproken en vele wonderen en tekenen gedaan. Zieken genazen, blinden werden ziende, doden werden opgewekt. Toch was dit niet Zijn uur.

De Mensenzoon zal verheerlijkt worden (Joh. 12)
De Here Jezus had juist een glorieuze intocht in Jeruzalem gemaakt. Een grote menigte had Hem juichend ingehaald met de woorden: “Hosanna! Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer, de Koning van Israël!” De geestelijke leiders moesten hun nederlaag erkennen en zeiden: “De hele wereld loopt achter Hem aan.” Er kwamen ook enkele Grieken, niet-Joden, naar Filippus die zeiden dat zij Jezus wilden zien. Filippus en Andreas brachten hun verzoek over aan Jezus. De Here Jezus was nu op het toppunt van Zijn roem. Zou dit dan eindelijk het glorieuze uur van de Mensenzoon zijn?
Het antwoord van de Heer laat iets heel anders zien: ‘Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt zal worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft draagt hij veel vrucht’ (Johannes 12:23,24, HSV). De Here Jezus geeft hier te kennen dat Zijn uur op dat moment nog aanstaande is. Zijn uur zou aanbreken als Hij als een tarwekorrel in de aarde zou vallen om vrucht te dragen. Toen Hij op Golgotha tussen twee misdadigers aan een kruis hing, bespot door het hele volk, noemde de Mensenzoon dát ‘Zijn uur’!
In dat verschrikkelijke uur, toen alle omstanders dachten dat Hij verloren had, behaalde Hij juist Zijn grote overwinning!

Uit deze wereld overgaan naar de Vader (Joh. 13)
De Here Jezus wist al vóór het Pascha dat Hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader. Gedurende Zijn hele optreden hier op aarde was liefde Zijn drijfveer geweest. En, zo vermeldt Johannes, ook nu Hij niet meer in deze wereld, maar bij Zijn Vader in de hemel is, heeft Hij de Zijnen in de wereld lief tot het einde.
Met deze mededeling begint de beschrijving van de voetwassing. De maaltijd was in volle gang. De discipelen zaten echter met vuile voeten rond de eettafel. Dat was onfatsoenlijk, maar er was geen slaaf om de voeten van de discipelen te wassen. En niemand van hen was bereid dat te doen. En op dát uur stond hun Meester op. Hij trok Zijn bovenkleding uit, bond een handdoek om en kroop als een slaaf op Zijn knieën rond om de voeten van de discipelen met water te wassen. Dat was ‘Zijn uur’!
Die les in nederigheid hebben de discipelen onmiddellijk begrepen. Er zit echter nog een diepere les in de voetwassing. Net als de discipelen (behalve Judas) zijn ook wij geheel rein. Gewassen door het bloed van het Lam. Maar in deze wereld komen we in aanraking met onreine zaken en zonde en daarmee worden we bevuild. Ook ons contact met de Heer wordt daardoor heel gemakkelijk verbroken. Gelukkig, als wij onze zonden belijden is God getrouw en rechtvaardig om de zonden te vergeven (1 Johannes 1:9) ‘…en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.’ Volgens Efeziërs 5:26 reinigt Christus Zijn gemeente met het waterbad door het Woord. Daarom is het van belang dat wij regelmatig Zijn Woord tot ons laten spreken. Daarin mogen – nee moeten – wij elkaar dienen in dezelfde nederige en liefdevolle gezindheid als onze Heer.

Vader, het uur is gekomen, verheerlijk uw Zoon (Joh. 17)
In dit hoofdstuk ziet Jezus vooruit naar de situatie nádat Hij aan het kruis zou zijn gestorven, begraven, opgestaan en opgevaren naar de Hemel. Zijn eerste verzoek is, dat Zijn Vader Hem de heerlijkheid geeft die Hij vóór de schepping had. Dat zou echter niet ‘Zijn uur’ zijn. Daarvoor hoefde Hij al die wonderen en tekenen niet te doen. Daarvoor hoefde Hij ook de tegenstand van het volk niet te dulden en de schande van het kruis niet te doorstaan. Als Hij die glorie had willen behouden, had Hij gewoon kunnen blijven waar Hij was.
Wat was dan wél die glorieuze prijs waarvoor de Heer het kruis verdragen en de schande veracht heeft (Hebreeën 12:2)? Het was steeds Zijn wens om de wil van Zijn Vader te doen. Zelfs in Getsemané bad Hij: ‘Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.’ Slechts éénmaal heeft de Heer Jezus tegen zijn Vader gezegd: ‘Vader, Ik wil…’ (Johannes 17:24). En die hartenwens van Jezus was dat wij bij Hem zouden zijn, opdat wij Zijn heerlijkheid zouden mogen zien. Wanneer Hij de Zijnen bij Zich mag halen in het Vaderhuis met de vele woningen, dát is Zijn glorieuze uur. Dáár heeft Hij alles voor over gehad.

Jan Harmen Klein Haneveld