Het gezag van de Bijbel: Jezus Christus

Feike ter Velde • 77 - 2001/02 • Uitgave: 24
Er wordt veel gediscussieerd over het gezag van de Bijbel, over de historische betrouwbaarheid van de tekst, over de dogma's die eraan worden ontleend, over de belijdenissen die de dingen vastleggen. Maar gaat dat wel echt over de Bijbel? Gaat dat niet veel meer over onszelf en onze opvattingen? Wie de Bijbel léést wordt maar door één ding diep aangesproken: Jezus Christus!

Jezus is het Middelpunt, het hoofdonderwerp, de Hoofdpersoon van de hele Bijbel. We treffen Hem aan op plaatsen waar de oppervlakkige lezer het niet zou verwachten, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. "In de boekrol is over Mij geschreven' Ps. 40:8) wordt voor de serieuze bijbellezer een steeds grotere werkelijkheid. Die serieuze bijbellezer is niet per definitie de wetenschappelijk geschoolde theoloog, die ook natuurlijk, maar veel meer de wedergeboren christen en ook de wedergeboren theoloog.

Het wonder van de wedergeboorte is een onnaspeurlijk werk van de Heilige Geest in het hart van een mens. Dat geschiedt door het Woord, want het Woord Gods - preciezer gezegd: het Evangelie - is "het zaad der wedergeboorte" (1 Petr. 1:23. 25). Daarom is de verkondiging van het Woord van God van zo'n eminent belang. Niets in de kerkdienst kan de verkondiging van het Woord Gods vervangen. Overal waar dat wordt gedaan of uitgeprobeerd zal het vroeg of laat op een fiasco uitlopen. De verkondiging van dat Woord Gods moet geschieden door een wedergeboren prediker. Vernuftig gevonden toespraakjes, hoe fraai en literair ook gebracht, hoe mooi ook volgens het boekje van theologie en belijdenis, kunnen niet de wedergeboorte en het nieuwe leven verwekken. Dat kan alleen het Woord Gods doen. Daarom moet de prediker zijn boodschap voor de kansel ook biddend voorbereiden en uitpreken met reine lippen vanuit een gereinigd en geheiligd leven. De Engelse predikant, ds. John Stott schreef jaren geleden:

"Ik vind het altijd een grote hulp om zoveel mogelijk van mijn preekvoorbereiding op mijn knieën te doen, met de Bijbel open vóór mij, om zo biddend te studeren op de tekst. Ik aanbid de Bijbel niet, maar omdat ik de God van de Bijbel aanbid, heb ik het verlangen om mezelf voor Hem te verootmoedigen en voor Zijn openbaring. Zelfs, terwijl ik mijn verstand gebruik voor de studie van de tekst, kan ik ernstig bidden om 'de verlichting van de ogen van mijn hart - Ef. 1:18"

Waar de grondtonen van bekering en wedergeboorte ontbreken is de prediking van weinig of geen waarde. Het gepredikte Woord moet Christus Zelf als inhoud hebben. Gods Woord is op onze levensverandering gericht: "Des Heren wet (thora = onderwijzing) is volmaakt, zij verkwikt (SV: bekeert) de ziel" (Ps. 19:8).

In de hele Bijbel gaat het om de openbaring, de Zelfopenbaring van de levende God. Hij openbaart Zich in Christus. Dat is de grondregel van de Schrift. De openbaring van Christus is de openbaring van de levende God Zelf. In Zijn onderwijs aan de discipelen verwijst de Heiland steeds opnieuw naar de Schrift. Na Zijn opstanding zegt Hij: "0, onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in Zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had" (Luc. 24:25-27). In vers 44 vinden we woorden van gelijke strekking, als de Heiland verwijst naar "de wet van Mozes en de profeten en de psalmen". Maar, let op(!), dan volgt er nog wat: "Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen" (:45). Hij(!) opende hun verstand. De Schriften, de Bijbel, getuigen van Christus en Christus getuigt van de Bijbel. Willen we dat verstaan dan moet ons hart worden bekeerd, veranderd, wedergeboren. Want de Schriften spreken van Christus, van Zijn lijden, sterven en opstanding, van Zijn levensveranderende werk in het leven van een mens. Hij zette met Zijn dood en opstanding hier op aarde Zijn stempel op de Wet, de Profeten en de Psalmen. Zij getuigen alle van Christus! Het laatste bijbelboek toont ons iets van de verheerlijkte Christus. Hij is hier nog steeds Dezelfde, het Lam dat werd geslacht, maar nu in hemelse heerlijkheid en majesteit. Johannes ziet Hem en hoort Zijn Woord: "Vreest niet, Ik ben de Eerste en de Laatste en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van dood en dodenrijk" (Openb. 1:17,18).

Hij zelf is ook de sleutel tot het verstaan van Gods Woord, omdat Hij het Woord is, dat vlees is geworden. Hij Zelf is het Woord. Hij is God, geopenbaard in het Woord en geopenbaard in het vlees, de Immanuël. Hij is de "Wonderbare Raadsman, de sterke God, de eeuwige Vader, de Vredevorst" (les. 9:5). Menselijke woorden en wereldse logica schieten te kort om dit grote mysterie te doorgronden of te verklaren. Hij, de sterke God en de eeuwige Vader en toch: de Man van Smarten, die stervend uitroept "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Dat kan alleen, als geheimenis, verstaan worden omdat God 'Geest' is. Alle formuleringen en redeneringen schieten te kort voor wie de eeuwige God wil beschrijven in aardse termen.

Hij is tot ons afgedaald in het Woord. Dat Woord werd vlees, mens van vlees en bloed, God in menselijke gestalte en Hij heeft onder ons gewoond. Jezus, die de Schepper is van hemel en aarde (Hebt. 1:10) zegt ook: "Zie, hier ben Ik… om Uw wil, o God, te doen" (Hebr. 10:7). Hij bracht Zichzelf als een smetteloos offer aan God "door de eeuwige Geest" (Hebr. 9:14).

De Schepper van hemel en aarde is God, maar is ook Christus (Col. 1:15). Hoewel in Genenis 1 de werkwoordsvormen - God schiep en 'God zeide' - in het enkelvoud zijn vervoegd staat niettemin het woord 'God' als een meervoudige vorm: 'Elohim'. Dat vinden we ook terug in "Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis… (Gen 1:26): een samenspraak in de eeuwige Godheid over de schepping van de mens door Vader, Zoon en Geest.
God als Schepper, Jezus Christus als Schepper, de Heilige Geest als Schepper!

Hierin vinden we de rationele basis voor ons 'bovennatuurlijke' geloof. God. Elohim, die reeds in Zijn scheppend handelen de Zoon aan ons voorstelt. De openingszinnen van de Schrift geven direct richting aan ons denken:
In den beginne - de tijd
schiep God hemel - de ruimte
en de aarde - de materie

Uit Hem is alles voortgekomen. God is een Persoon, Hij handelt, Hij spreekt, Hij schept. In Adam wordt ons reeds Christus voorgesteld op een uitnemende wijze. Zoals de rabbijn mij zei: In Adams naam ligt alles besloten: de A, de Alef, duidt op het begin van alle dingen; de D wijst naar David, de grote koning, beeld van de Messias, de Davidszoon, en de M is de Messias Zelf.
Wat een prediking voor het gelovig hart, die niet alles beredeneert, maar geestelijk heeft geleerd te kijken en te denken.

In de eerste mens, Adam, maakt de levende God Zichzelf bekend, als ware het een foto van Hemzelf aan ons getoond. Immers: Adam en Eva, man en vrouw, naar Gods beeld en gelijkenis. Beeld ook van Christus (de tweede Adam) en Zijn Gemeente. Alles vinden we in het boek Genesis al in de kiem aanwezig: het hele Evangelie van de Here Jezus Christus wordt ons hier voorgesteld.

De zoekende God, als de mens in zonde is gevallen: "Adam, waar zijt Gij?" Niet Adam zocht God, maar God zocht Adam. Er is immers "niemand, die God zoekt, ook niet één" (Rom. 3:11). Het is de roep van Gods gerechtigheid, Adam wordt ter verantwoording geroepen. Het is ook de roep van Gods verdriet over de bittere werkelijkheid van de zonde. Het is tevens de roep van Gods liefde, die onmiddellijk de Verlosser aanbiedt.

In Adams val, vanwege zijn vrouw, hoort het gelovig hart ook het Evangelie van Gods eindeloze liefde al doorklinken. Als Adam zich niet had verenigd met zijn vrouw in haar zonde(!), dan zou hij voor eeuwig van haar gescheiden zijn geworden. Zo vereenzelvigde zich de Here Jezus met onze zonde - "Hij werd tot zonde(!) gemaakt" - om niet eeuwig van Zijn Bruid, de Gemeente, gescheiden te worden. Hij daalde af "om haar als Bruid te werven", zegt een lied. De Gemeente is -vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente". Wonderbaar mysterie, diep geheimenis, ons in het Woord Gods geopenbaard en in de Here Jezus Christus tastbare werkelijkheid geworden.

We hebben geen ellenlange rapporten en beschouwingen nodig om de betrouwbaarheid van de Schrift te geloven. We hoeven geen deel te hebben aan alle discussie over de Bijbel en over vermeende dwalingen van anderen. Daarin heeft de ware gelovige niet nodig zijn identiteit te zoeken en te vinden. Die wordt slechts gevonden in Hem, die het Woord is en die onder ons heeft gewoond in menselijk vlees. Wie door Hem werd gevonden en wie Hem heeft gevonden en leren kennen door het Woord, weet zeker: "Heel de Schrift is van God ingegeven (SV - 2 Tim. 3:16).

Feike ter Velde