Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 61:3b

Feike ter Velde • 77 - 2001/02 • Uitgave: 3
“Leid mij op een rots die mij te hoog zou zijn”
Ps. 61:3b


Deze psalm van koning David is een indrukwekkend kleinood uit een gelovig hart, van een zorgelijk mens. De psalm begint met een 'smeking' - de Statenvertaling heeft hier: 'geschrei' (:3) - maar eindigt met psalmzingen (:9)!

We zeggen wel eens: "Nood leert bidden". Onze hemelse Vader kent de noodkreten, het geschrei van zijn kinderen, beter nog dan een moeder, die van haar huilende baby onmiddellijk hoort of het gaat om honger, pijn of andere dingetjes waar dat kleine schatje mee zit. Zo kent en herkent de Here ons zuchten. Er kunnen innerlijke verzuchtingen zijn, die de honger in de diepte van het hart weergeven. Een honger en een dorst naar de Here zèlf, een innerlijke droefheid naar God (Ps. 42:3) en Zijn onmisbare tegenwoordigheid.

Zo'n gemoedstoestand van de gelovige is vaak niet in woorden te zeggen, alleen in zuchten. "0 God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water" (Ps. 63:2).

David bad "vanuit het einde des lands" (:3) - dat wil zeggen, ver van de Tempel, ver van God, in de woestijn. De dingen waren allemaal zo teleurstellend en frustrerend verlopen voor de gezalfde des Heren, David. Hij stort zijn ziel en zorgen uit voor God, ergens in een uithoek. Hoe vaak ervaart de gelovige niet dezelfde dingen. Soms in de eigen kerk of gemeente voelt men zich een vreemdeling, omdat de ware gemeenschap der heiligen ontbreekt, het land dor is, de Geest uitgedoofd is, de prediking teleurstelt en niet verder komt dan wat algemene theologische of psychologische spitsvondigheden, zonder de ware diepgang van Gods heilsgeheimenissen. De goudmijnen lijken gesloten, de waterputten dichtgegooid.

Wat zijn we verarmd als het gaat om de rijke dingen van het heiligdom, waar alles van goud is. We zijn zo terneer gezonken, terneer geslagen soms, door de tijdgeest, die ook de kerk des Heren ondergraaft en bedreigt. Het lijkt of de meesten het niet eens zien. De jonge generatie wordt bijna alles van deze rijkdommen onthouden, de kracht is eruit en de vergezichten van het heil zijn in mist gehuld door de verwatering en de vervlakking. Niemand begrijpt je diepe innerlijke gevoel van heimwee naar de levende God.

"Leid mij op een rots die mij te hoog zou zijn" Wonderlijke woorden van de lippen van David. Hij heeft geweten dat de Here zelf de Rotssteen is (Ps. 95:1). We moeten het niet zoeken in de uiterlijkheden maar in Hèm! Ja, die Rots is ons te hoog. We hebben de hulp nodig van de Heilige Geest. Want de Rots is de Here Jezus Christus, die we steeds weer zien in de Schriften als de Bron van ons heil. Hij was de Rots waaruit Israël dronk in de woestijn (1 Cor. 10:4) en in leven bleef in een levenloos land.
"Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet wankelen. Op God rust mijn heil en mijn eer, mijn sterke Rots!" (Ps. 63:7.8).

Feike ter Velde