Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 56:4

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 16
“Ten dien dage dat ik vrees, vertrouw ik op U”
Ps. 56:4


De kern van deze prachtige psalm is: "Ik wil op de Here vertrouwen". David bevindt zich in grote moeilijkheden. Ternauwernood was hij ontsnapt aan de Filistijnen. Ze hadden hem bijna te pakken en dan hadden ze hem gelyncht, vermoord. De haat was groot en David wist als hij in die handen zou vallen dan was het met hem gedaan. Hij is in doodsnood geweest (:14). Wie dat zelf heeft meegemaakt weet hoe de angst een mens dan naar de keel kan vliegen. Ook gelovigen kunnen doodsangsten uitstaan als alle vluchtwegen zijn afgesloten.

David kijkt nu achterom en herinnert zich zijn angst. In die angst heeft hij tot God geroepen. Op zijn leven lagen de beloften van het koningschap, hij herinnerde zich de woorden van de profeet Samuël tijdens de zalving en hoe de Heilige Geest het hart van David vervulde (1 Sam.16:13). God had gesproken en dat Woord was David kostbaar geworden in de momenten van de doodsangst (:4).

Nu gaat hij een lied schrijven en in de woorden die hem te binnen vallen - en we geloven ook hier in de inspiratie van de Geest - worden we meegenomen tot op hemelse hoogten. David verklaart dat hij vertrouwde op God ten dage dat hij vreesde. Maar toen hij op de Here vertrouwde, toen dat vertrouwen tot een vast geloven werd, toen het niet langer theorie was maar tot werkelijkheid was gekomen - een rotsvast vertrouwen, een zeker weten - kon hij met grote stelligheid zeggen: "Ik vrees niet" (:5). Hij vreesde wel en klampte zich in die vrees vast aan de Here. Maar door dat te doen kwam een diepe innerlijke zekerheid: Ik kan mijn God vertrouwen, want Hij is te vertrouwen. Door dat zekere weten kwijnde de vrees weg. Dat is geen verdienste, maar een werk van de Here in het hart van David.

Die zekerheid, te geloven dat de dingen vast liggen in de levende God, heft een mens op uit de staat van de verlorenheid, de neerslachtigheid en de angst voor een onbekende toekomst. Het Woord van God is van God! Hij heeft het zelf gesproken en wij hebben het gehoord! Tenminste... als we goed hebben geluisterd. Als we niet met onze eigen redeneringen er steeds doorheen praten. Dat gaat zo makkelijk, omdat we denken dat onze eigen mening er zo toe dient. We zijn zo overtuigd van onze opvattingen, ook over God en godsdienst. Maar die opvattingen doen er niet toe, die moeten we loslaten, opgeven, wegdoen. Paulus had er heel veel van als geleerd theoloog en schriftgeleerde, maar hij moest ze allemaal als vuilnis en drek leren achten (Fil. 3:4-9), omdat de kennis van God in het aangezicht van Christus dat alles veruit te boven ging.

Als we daar komen en leren zwijgen, vooral ook innerlijk, en leren zeggen: "Spreek, Here, want Uw knecht hoort" dan gaan we de Levende ook werkelijk hóren spreken. Dan leren we vragen of Hij ons de wegen wil leren die we moeten gaan (Ps. 25:4). Dan worden alle dingen in ons leven anders, omdat wij anders worden. En dat niet alleen, we gaan de dingen ook in andere dimensies zien. Wat vroeger zwaar en problematisch was en grote zorgen baarde kwijnt weg en dingen die we vroeger niet eens zagen worden de vreugde van ons hart. We hebben ontdekt wat de berijmde versie van Ps. 56 zegt: "Ik roem in God en prijs 't onfeilbaar Woord, Want ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord".

Middenin de vrees vertrouwen is één ding, maar zó vertrouwen dat de vrees verdwijnt is nog wel iets anders. Beide leiden naar Hem toe, maar de eerste is van minder grote geloofshoogte dan de tweede. David zegt aan het slot: “Zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelen in het licht des levens” (:14)!

Feike ter Velde