Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 42:3
"Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God"
Ps. 42:3
We mogen weten, dat onze omstandigheden niet een spiegel zijn, waarin we onszelf zien, maar een venster, waardoor wij God zien.
Een mens is fundamenteel alleen. In het hart van ieder mens is een gat geslagen dat niemand kan opvullen. Dat gat is geslagen toen de mens zich afkeerde van de levende God. Het wordt doorgegeven van generatie op generatie. Ieder mens is altijd maar weer bezig om die leegte op te vullen. We zoeken het in allerlei richtingen en in allerlei dingen. Zijn we onder de mensen, krijgen we voldoende aandacht, zorg en liefde, dan lijkt het alsof het gat is gedicht, de leegte opgevuld. Maar zodra we weer een dag of een paar dagen alleen zijn begint de leegte van binnen weer te knagen. Ieder mens, die nadenkt over zichzelf en iets weet van een dieper leven, herkent dit.
De Franse filosoof, Blaise Pascal, zei: "Ieder mens heeft een leegte in zijn hart en die leegte heeft de vorm van God".
Een mens, die vervreemd is van zijn Maker, vervreemdt ook van zijn omgeving en van zichzelf. Wat overblijft is een grote leegte. Die leegte wordt diep doorvoeld in Psalm 42. Het begint met de woorden ' Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God" (:2). Het is geworden tot hartekreet uit een diepte, die haar weerga niet kent: "Mijn ziel dorst naar God".
Het is een uitroep van ontreddering, van wanhoop bijna. Er trilt van alles in mee. De hele wereldnood resoneert mee in deze schreeuw in het luchtledige van de eenzaamheid. Kinderen met honger. Mensen in oorlog en rampspoed. Kinderen in de doodsnood van een ongeneeslijke ziekte. De pijn van een gebroken huwelijk en de onmacht van ouders om een relatie met hun kinderen op te bouwen. De verbittering, die zo veel gezinnen en families berooft van het ware geluk. De nood van de wereld is opgebouwd met de bouwstenen van de persoonlijke nood en zonden van haar bewoners. Uit deze wereld stijgt de roep op: ''Mijn ziel dorst naar God".
Bijna tweeduizend jaar heeft zo'n kreet geklonken over de aarde en nog steeds galmt deze door over alle continenten: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" De stervende Heiland aan het kruis uitte de diepste nood van heel de mensheid in deze woorden van verschrikking. De innige band met de Vader was stukgebroken op het ruwhouten kruis. De doodstraf als kroon op de diepste verworpenheid door mensen, aan wie Hij alleen maar goed deed, snijdt als innige smart diep in, in Jezus' verlaten leven. Maar toch, dat de mènsen Hem afwijzen, is misschien nog te dragen, maar "Gij, waarom hebt Gij mij verlaten?" In die nadruk op 'Gij' wordt de pijn ervan doorleefd door een ieder die deze woorden stil wil overdenken. Zij stonden spottend en afwijzend bij het kruis, net zoals ook vandaag geleerde theologen het offer van de Here Jezus, namelijk Zijn leven en Zijn bloed voor onze verlorenheid, afwijzen. Ze smoren de schreeuw van heel de mensheid in een verstikkende theologie zonder hoop. Hun vertrekpunt en hun route lopen geheel langs de lijnen van de zondige mens, in plaats van langs de sporen van Gods Woord. Het is de theologie van het humanisme met een god zonder gezicht. Zo wordt de mens aan zichzelf uitgeleverd.
In Psalm 42 praat de psalmist tot zichzelf. Men ontkomt er niet aan te constateren dat hier ook sprake is van een vorm van zelfmedelijden. De psalm staat dan ook vol van 'ik', 'mij' en 'mijn'. Hij loopt als 't ware op tegen de omstandigheden, de moeilijkheden, de spot en terreur van anderen. Dag en nacht worstelt hij ermee en komt niet tot een concrete oplossing. Er zijn immers omstandigheden die een mens niet kan veranderen. Er zijn dingen in het leven die men moet accepteren. Moeite en verdriet, tegenslagen en beproevingen zijn er voor de meesten van ons genoeg. Soms méér dan genoeg. Het lijden is niet altijd uit te bannen uit ons leven.
Toch is het lijden in het leven van Gods kinderen nooit tevergeefs. De Here doet zelfs het kwaad meewerken ten goede voor hen die de Here liefhebben. Zit je er middenin dan zie je dat niet. Dan is er alleen het verdriet en de fundamentele eenzaamheid in dat verdriet. Immers, niemand kan het voor jouw dragen, laat staan verwerken. Daar ga je alléén doorheen, met God. Tenminste, dat gelóóf je wel, maar dat ervaar je niet altijd. In deze psalm staat: "Ik wil tot God, mijn rots, zeggen: "Waarom vergeet Gij mij?" (:10) 't Is tè moeilijk allemaal, tè zwaar om te dragen: "Al uw baren en golven slaan over mij heen" (:8).
Even is 't alsof we weer een blik mogen slaan op Golgotha. Immers, het was toch de Here Jezus, die voor ons onder de golven van Gods strafgericht ten onder ging? In een andere profetische psalm lezen we dit: "Uw brandende toorn gaat over mij heen, uw verschrikkingen vernietigen mij" (Ps. 88:17). Ja, zo is onze Heiland door het oordeel gegaan. Onze zonden daar wegdragende in de dood, opdat wij er niet in zouden sterven, maar leven tot in eeuwigheid.
In Zijn lijden en sterven zijn al onze "waaroms" meegenomen. Daarom kunnen we door Zijn genade ook temidden van de moeilijke omstandigheden, zien op Jezus. In die moeilijke omstandigheden mogen we weten dat Hij regeert. Die moeilijke omstandigheden laat Hij toe in ons leven. We weten meestal niet waarom Hij dat doet. Maar we mogen Hem helemaal vertrouwen en onszelf helemaal aan Hem toevertrouwen. We mogen weten, dat onze moeiten en omstandigheden niet een spiegel zijn, waarin we onszelf zien, maar een venster waardoor wij de levende God zien.
Die diepe les spreekt toch ook wel duidelijk uit Psalm 42. Dwars door de moeite en de tranen heen mag hij zeggen "Des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens" (:9).
Daar breken zo maar psalmen door in de nacht, zingen met de voeten in het blok (Hand. 16:24,25). Je ziet weliswaar geen uitzicht, maar er is een "hopen op God". Die bijbelse hoop, soms tegen beter weten in, is - zoals iemand het noemde - "de bloem van de lofprijzing in knop". Dat is kenmerkend voor deze psalm: "Hopen op God". En daar is een vaste grond voor, de rotsgrond van Golgotha.
Vanuit de overwinning van het kruis roept de levende God ons op: "O, alle dorstigen, komt tot de wateren…'. (Jes.55:1).
Die uitnodiging om te komen horen we herhaald van de lippen van de Heiland: "Indien iemand dorst heeft… hij kome tot Mij en drinke" (Joh. 7:37). En de Heilige Geest onderstreept, als álles gezegd is, de uitnodiging van de Vader en de Zoon: "En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet" (Openb. 22:17).
Gezegend een ieder die dorst naar de Here Jezus Christus zelf en naar een levende wandel met Hem.
Feike ter Velde
Ps. 42:3
We mogen weten, dat onze omstandigheden niet een spiegel zijn, waarin we onszelf zien, maar een venster, waardoor wij God zien.
Een mens is fundamenteel alleen. In het hart van ieder mens is een gat geslagen dat niemand kan opvullen. Dat gat is geslagen toen de mens zich afkeerde van de levende God. Het wordt doorgegeven van generatie op generatie. Ieder mens is altijd maar weer bezig om die leegte op te vullen. We zoeken het in allerlei richtingen en in allerlei dingen. Zijn we onder de mensen, krijgen we voldoende aandacht, zorg en liefde, dan lijkt het alsof het gat is gedicht, de leegte opgevuld. Maar zodra we weer een dag of een paar dagen alleen zijn begint de leegte van binnen weer te knagen. Ieder mens, die nadenkt over zichzelf en iets weet van een dieper leven, herkent dit.
De Franse filosoof, Blaise Pascal, zei: "Ieder mens heeft een leegte in zijn hart en die leegte heeft de vorm van God".
Een mens, die vervreemd is van zijn Maker, vervreemdt ook van zijn omgeving en van zichzelf. Wat overblijft is een grote leegte. Die leegte wordt diep doorvoeld in Psalm 42. Het begint met de woorden ' Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God" (:2). Het is geworden tot hartekreet uit een diepte, die haar weerga niet kent: "Mijn ziel dorst naar God".
Het is een uitroep van ontreddering, van wanhoop bijna. Er trilt van alles in mee. De hele wereldnood resoneert mee in deze schreeuw in het luchtledige van de eenzaamheid. Kinderen met honger. Mensen in oorlog en rampspoed. Kinderen in de doodsnood van een ongeneeslijke ziekte. De pijn van een gebroken huwelijk en de onmacht van ouders om een relatie met hun kinderen op te bouwen. De verbittering, die zo veel gezinnen en families berooft van het ware geluk. De nood van de wereld is opgebouwd met de bouwstenen van de persoonlijke nood en zonden van haar bewoners. Uit deze wereld stijgt de roep op: ''Mijn ziel dorst naar God".
Bijna tweeduizend jaar heeft zo'n kreet geklonken over de aarde en nog steeds galmt deze door over alle continenten: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" De stervende Heiland aan het kruis uitte de diepste nood van heel de mensheid in deze woorden van verschrikking. De innige band met de Vader was stukgebroken op het ruwhouten kruis. De doodstraf als kroon op de diepste verworpenheid door mensen, aan wie Hij alleen maar goed deed, snijdt als innige smart diep in, in Jezus' verlaten leven. Maar toch, dat de mènsen Hem afwijzen, is misschien nog te dragen, maar "Gij, waarom hebt Gij mij verlaten?" In die nadruk op 'Gij' wordt de pijn ervan doorleefd door een ieder die deze woorden stil wil overdenken. Zij stonden spottend en afwijzend bij het kruis, net zoals ook vandaag geleerde theologen het offer van de Here Jezus, namelijk Zijn leven en Zijn bloed voor onze verlorenheid, afwijzen. Ze smoren de schreeuw van heel de mensheid in een verstikkende theologie zonder hoop. Hun vertrekpunt en hun route lopen geheel langs de lijnen van de zondige mens, in plaats van langs de sporen van Gods Woord. Het is de theologie van het humanisme met een god zonder gezicht. Zo wordt de mens aan zichzelf uitgeleverd.
In Psalm 42 praat de psalmist tot zichzelf. Men ontkomt er niet aan te constateren dat hier ook sprake is van een vorm van zelfmedelijden. De psalm staat dan ook vol van 'ik', 'mij' en 'mijn'. Hij loopt als 't ware op tegen de omstandigheden, de moeilijkheden, de spot en terreur van anderen. Dag en nacht worstelt hij ermee en komt niet tot een concrete oplossing. Er zijn immers omstandigheden die een mens niet kan veranderen. Er zijn dingen in het leven die men moet accepteren. Moeite en verdriet, tegenslagen en beproevingen zijn er voor de meesten van ons genoeg. Soms méér dan genoeg. Het lijden is niet altijd uit te bannen uit ons leven.
Toch is het lijden in het leven van Gods kinderen nooit tevergeefs. De Here doet zelfs het kwaad meewerken ten goede voor hen die de Here liefhebben. Zit je er middenin dan zie je dat niet. Dan is er alleen het verdriet en de fundamentele eenzaamheid in dat verdriet. Immers, niemand kan het voor jouw dragen, laat staan verwerken. Daar ga je alléén doorheen, met God. Tenminste, dat gelóóf je wel, maar dat ervaar je niet altijd. In deze psalm staat: "Ik wil tot God, mijn rots, zeggen: "Waarom vergeet Gij mij?" (:10) 't Is tè moeilijk allemaal, tè zwaar om te dragen: "Al uw baren en golven slaan over mij heen" (:8).
Even is 't alsof we weer een blik mogen slaan op Golgotha. Immers, het was toch de Here Jezus, die voor ons onder de golven van Gods strafgericht ten onder ging? In een andere profetische psalm lezen we dit: "Uw brandende toorn gaat over mij heen, uw verschrikkingen vernietigen mij" (Ps. 88:17). Ja, zo is onze Heiland door het oordeel gegaan. Onze zonden daar wegdragende in de dood, opdat wij er niet in zouden sterven, maar leven tot in eeuwigheid.
In Zijn lijden en sterven zijn al onze "waaroms" meegenomen. Daarom kunnen we door Zijn genade ook temidden van de moeilijke omstandigheden, zien op Jezus. In die moeilijke omstandigheden mogen we weten dat Hij regeert. Die moeilijke omstandigheden laat Hij toe in ons leven. We weten meestal niet waarom Hij dat doet. Maar we mogen Hem helemaal vertrouwen en onszelf helemaal aan Hem toevertrouwen. We mogen weten, dat onze moeiten en omstandigheden niet een spiegel zijn, waarin we onszelf zien, maar een venster waardoor wij de levende God zien.
Die diepe les spreekt toch ook wel duidelijk uit Psalm 42. Dwars door de moeite en de tranen heen mag hij zeggen "Des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens" (:9).
Daar breken zo maar psalmen door in de nacht, zingen met de voeten in het blok (Hand. 16:24,25). Je ziet weliswaar geen uitzicht, maar er is een "hopen op God". Die bijbelse hoop, soms tegen beter weten in, is - zoals iemand het noemde - "de bloem van de lofprijzing in knop". Dat is kenmerkend voor deze psalm: "Hopen op God". En daar is een vaste grond voor, de rotsgrond van Golgotha.
Vanuit de overwinning van het kruis roept de levende God ons op: "O, alle dorstigen, komt tot de wateren…'. (Jes.55:1).
Die uitnodiging om te komen horen we herhaald van de lippen van de Heiland: "Indien iemand dorst heeft… hij kome tot Mij en drinke" (Joh. 7:37). En de Heilige Geest onderstreept, als álles gezegd is, de uitnodiging van de Vader en de Zoon: "En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet" (Openb. 22:17).
Gezegend een ieder die dorst naar de Here Jezus Christus zelf en naar een levende wandel met Hem.
Feike ter Velde