Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 3:3
"Velen zeggen van mij: Hij vindt geen hulp bij God" Ps. 3:3
Deze Psalm wordt ook wel een morgenlied' genoemd omdat vers zes daar aanleiding toe geeft. Een nieuwe dag breekt aan. Een dag vol onzekerheden. Immers, Absalom, de zoon van David, is bezig een staatsgreep te plegen. Alles loopt tegen. David is op de vlucht geslagen voor zijn eigen zoon. Er is rebellie in zijn eigen huis. Weg uit zijn paleis, de stad uit, beklimt hij barrevoets, wenende en biddende, de Olijfberg. Zijn koninklijke waardigheid is weg. De schande van zijn huisgezin ligt op straat, zijn koninklijke macht verpulvert. Dan komen er ook nog de beschuldigingen en de vervloekingen vanuit de familie van Saul, bij monde van ene Simeï (2 Sam. 16:5-14).
Zo gaat het vaak. Juist in moeilijke dagen zijn er mensen die er nog schepje bovenop komen doen. Ze gooien met modder en stenen. Ze spreken slecht over je om je verder neer te halen. Er zijn maar weinig mensen, die je opbeuren en bemoedigen. David reageert echter niet vanuit zijn menselijke emoties of vanuit zijn zondige vlees. Hij houdt het voor mogelijk dat dit ook van God komt. Hij geeft alles over aan de Here, die rechtvaardig oordeelt. Ook het verraad van Achitofel geeft hij aan de Here over (2 Sam. 16:31).
Wat is dat een rijke les voor ons. We hoeven onszelf niet te verdedigen, we mogen alles aan Hem overgeven. David gaat met zijn klacht naar de Here. Hij is immers God op de troon. En zo is David de dag begonnen: "Maar Gij, Here, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, die mijn hoofd opheft" (Ps. 3:4). Zo mogen we naar de Here Jezus zien. Hij heeft voor ons naakt gehangen aan het hout der schande. Hij heeft zijn eer prijsgegeven, zijn waardigheid onder de mensen, die voor elk mens van zo groot belang is, had Hij met het offer van Zijn leven, meegeofferd. Wat een Heiland! Ze riepen bij Golgotha ook dat God Hem zou moeten bijstaan. Immers, Hij had Zijn hele leven getuigd van Zijn hemelse Vader. Maar de hemel zweeg toen de Zoon van God werd onteerd, gemarteld en gedood.
David zegt in deze psalm: "Gij, Here, zijt mijn eer". Omdat hij zo de dag is begonnen kan hij ook de vervloekingen en de modder aan, die mensen hem in het gelaat slingeren. Hij kan het aan, dat velen uitroepen, dat hij geen hulp [SV: "geen heil(!)] vindt bij God. De vrome mensen ("velen", zegt de tekst) doen ook nog hun duit in het zakje. Nou, op God hoeft David niet te rekenen, 't is allemaal zijn eigen schuld. Hier gebruikt de duivel één van zijn sterkste en tevens laagste wapens: een mens in nood los te rukken van de levende God. Zo spraken ook de vrome vrienden van Job en de Here werd er boos om (Job 42:7). Het klinkt allemaal o zo vroom, maar 't deugt niet.
Zo is het ook met David in deze psalm. David vermeldt eerlijk zijn nederlaag en de vijandschap van velen, maar tegelijkertijd steekt hij zijn geloof niet onder stoelen of banken. Wat de mensen ook zeggen en hoezeer ze me ook zoeken te vernederen: "de Here is mijn eer, en die mijn hoofd opheft!" (:4). Hoewel de vijanden optrekken vreest David niet (:7). Hij kent niet alleen 'God', zoals die mensen erover spreken. Hij kent de God die een Naam heeft: de HERE.
David weet van een persoonlijke relatie met Hem. Daarom kan hij gerust slapen, want de Here bedekt hem als een schild. Maar Hij is ook Degene, die voor hem zal strijden (Ex. 14:14), zodat hijzelf stil kan zijn (:8). David bidt om zijn verlossing, maar niet alleen voor zichzelf, hij bidt ook voor zijn volk (:9). Middenin de nood kan hij nog voorbede doen voor anderen. Wat een verschil tussen David en degenen die hem bespotten en onteren. Wat een troost en bemoediging en… wat een les(!) voor ons in dit morgenlied.
Feike ter Velde
Deze Psalm wordt ook wel een morgenlied' genoemd omdat vers zes daar aanleiding toe geeft. Een nieuwe dag breekt aan. Een dag vol onzekerheden. Immers, Absalom, de zoon van David, is bezig een staatsgreep te plegen. Alles loopt tegen. David is op de vlucht geslagen voor zijn eigen zoon. Er is rebellie in zijn eigen huis. Weg uit zijn paleis, de stad uit, beklimt hij barrevoets, wenende en biddende, de Olijfberg. Zijn koninklijke waardigheid is weg. De schande van zijn huisgezin ligt op straat, zijn koninklijke macht verpulvert. Dan komen er ook nog de beschuldigingen en de vervloekingen vanuit de familie van Saul, bij monde van ene Simeï (2 Sam. 16:5-14).
Zo gaat het vaak. Juist in moeilijke dagen zijn er mensen die er nog schepje bovenop komen doen. Ze gooien met modder en stenen. Ze spreken slecht over je om je verder neer te halen. Er zijn maar weinig mensen, die je opbeuren en bemoedigen. David reageert echter niet vanuit zijn menselijke emoties of vanuit zijn zondige vlees. Hij houdt het voor mogelijk dat dit ook van God komt. Hij geeft alles over aan de Here, die rechtvaardig oordeelt. Ook het verraad van Achitofel geeft hij aan de Here over (2 Sam. 16:31).
Wat is dat een rijke les voor ons. We hoeven onszelf niet te verdedigen, we mogen alles aan Hem overgeven. David gaat met zijn klacht naar de Here. Hij is immers God op de troon. En zo is David de dag begonnen: "Maar Gij, Here, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, die mijn hoofd opheft" (Ps. 3:4). Zo mogen we naar de Here Jezus zien. Hij heeft voor ons naakt gehangen aan het hout der schande. Hij heeft zijn eer prijsgegeven, zijn waardigheid onder de mensen, die voor elk mens van zo groot belang is, had Hij met het offer van Zijn leven, meegeofferd. Wat een Heiland! Ze riepen bij Golgotha ook dat God Hem zou moeten bijstaan. Immers, Hij had Zijn hele leven getuigd van Zijn hemelse Vader. Maar de hemel zweeg toen de Zoon van God werd onteerd, gemarteld en gedood.
David zegt in deze psalm: "Gij, Here, zijt mijn eer". Omdat hij zo de dag is begonnen kan hij ook de vervloekingen en de modder aan, die mensen hem in het gelaat slingeren. Hij kan het aan, dat velen uitroepen, dat hij geen hulp [SV: "geen heil(!)] vindt bij God. De vrome mensen ("velen", zegt de tekst) doen ook nog hun duit in het zakje. Nou, op God hoeft David niet te rekenen, 't is allemaal zijn eigen schuld. Hier gebruikt de duivel één van zijn sterkste en tevens laagste wapens: een mens in nood los te rukken van de levende God. Zo spraken ook de vrome vrienden van Job en de Here werd er boos om (Job 42:7). Het klinkt allemaal o zo vroom, maar 't deugt niet.
Zo is het ook met David in deze psalm. David vermeldt eerlijk zijn nederlaag en de vijandschap van velen, maar tegelijkertijd steekt hij zijn geloof niet onder stoelen of banken. Wat de mensen ook zeggen en hoezeer ze me ook zoeken te vernederen: "de Here is mijn eer, en die mijn hoofd opheft!" (:4). Hoewel de vijanden optrekken vreest David niet (:7). Hij kent niet alleen 'God', zoals die mensen erover spreken. Hij kent de God die een Naam heeft: de HERE.
David weet van een persoonlijke relatie met Hem. Daarom kan hij gerust slapen, want de Here bedekt hem als een schild. Maar Hij is ook Degene, die voor hem zal strijden (Ex. 14:14), zodat hijzelf stil kan zijn (:8). David bidt om zijn verlossing, maar niet alleen voor zichzelf, hij bidt ook voor zijn volk (:9). Middenin de nood kan hij nog voorbede doen voor anderen. Wat een verschil tussen David en degenen die hem bespotten en onteren. Wat een troost en bemoediging en… wat een les(!) voor ons in dit morgenlied.
Feike ter Velde