Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 22:4

Feike ter Velde • 77 - 2001/02 • Uitgave: 23
"Nochtans zijt Gij de Heiige, die troont op de lofzangen Israëls"
Ps. 22:4


Deze Psalm brengt ons onmiddellijk bij de donkerste uren van Golgotha, waar de Heiland leed en stierf in onze plaats. Hij was daar tot zonde gemaakt. Alles had Hij opgegeven, Zijn goddelijke heerlijkheid, Zijn menselijke waardigheid, Zijn aanzien onder de mensen als verrichter van vele wonderen en tekenen, alles had Hij afgelegd en niets achtergehouden. Daar hangt Hij, de man van smarten. Sindsdien klinkt het woord door de wereld, waarmee deze psalm begint:

"Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten"?

Het zegt vooral: waarom Gij? De mensen, nou ja, wat kun je anders verwachten? Maar Gij? Gij, Mijn God!? Davids 'waarom' weerklinkt in Jezus' klaagzang, in uiterste, niet te peilen smart. Het zijn ook Davids woorden, gesproken in tijden van nood en vertwijfeling. Hij gelooft wel, hij bidt om hulp, gij stort zijn ziel uit in jammerklacht, maar de hemel zwijgt. Er komt niets terug. De hemel lijkt van koper. De aarde hangt in een zwijgend niets. Je noodkreet verklinkt in leegte. Hoevelen hebben niet in hun nood geroepen.. .en het bleef stil. Hoevelen hebben niet gebeden om genezing en moesten toch afscheid nemen en sterven. Hoevelen hebben niet een geliefd kind ten grave moeten dragen, omdat de dood kwam in plaats van de genezing. Hoevele gelovigen verloren geen geliefden, plotseling en op nog zo jonge leeftijd. Waarom toch? "Ik roep des daags en des nachts en er komt geen antwoord" (:3).

Voordat David nu verder gaat met de beschrijving van zijn lichamelijke en geestelijke nood (:7 e.v.) komt hij
eerst met een kostbare geloofsbelijdenis: "Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls". De Heilige, die in hoogheid is gezeten, op de troon in de hemel, onbereikbaar en ongenaakbaar. In gestrengheid en toorn heerst Hij over het universum en eist Hij van ons onberispelijkheid. Is dat de Here in Zijn heiligheid? Nee, Hij is veel meer dan dat. "Hij troont op de lofzangen Israëls". Hij is de God die wonen wil temidden van lofprijzing van mensen. Zang en muziek, die Zijn heerlijkheid en bovenal Zijn genade bezingen. Hij is niet ongenaakbaar in Zijn hemel gebleven. Hij kwam wonen bij Israël, temidden van Zijn volk (Ex. 25:8). Hij wilde dichtbij de mensenkinderen zijn. Als alles weer goed zal zijn, straks in de eeuwigheid, zal 'God bij de mensen wonen" (Openb.21:3), want juist dat is - met eerbied gesproken - Zijn hoogste ideaal.

Daarin kunnen wij ons al op voorhand verheugen, ondanks de ellendige werkelijkheid in onze wereld, die ook bij David aanwezig was. Die werkelijkheid wordt niet verhuld, of v: eggepraat. Die is er. Daarin ligt juist het wonder van het geloof: We mogen de Here kennen in Zijn liefde en genade en we weten tegelijkertijd - en ervaren ook - hoe groot de nood in deze gebroken wereld is. Nochtans: we mogen Hem ten hoogste loven en prijzen en we worden daar ook toe opgeroepen. Dat mogen we doen, soms dwars door bittere tranen heen. In onze lofprijzing wordt de diepe. kloof tussen de werkelijkheid hier en de hemelse heerlijkheid daar, nu reeds overbrugd. Als wij Hem prijzen, komt Hij bij ons wonen!

Feike ter Velde