Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 16:8
“Ik stel mij de Here bestendig voor ogen” Ps. 16:8
Dit is een geloofsuitspraak van David die tot nadenken stemt. Hoe zal David dat hebben gedaan. Immers, van de Here zelf had hij geen beeld. Hoe kan Hij zich van de Here een beeld maken? Dat is absoluut verboden. De mens mocht van God geen beeld maken, maar moest Zijn beeld dragen. Zich een beeld maken van God kon David alleen maar doen als Hij dacht aan Zijn grote daden, aan de vele uitreddingen die hij mocht meemaken in Zijn leven en nieuwe kansen die de Here hem had geboden. Hij kende de Here ook van Zijn rechtvaardige verordeningen en Zijn heilige geboden. Zo wist David wie de Here was, uit zijn werken. Hij 'overdacht' Hem.
David wist, al overdenkende en zich de Here voor ogen stellende, dat Hij nabij moest zijn. Dat kon niet anders. Daar had hij de bewijzen van gezien. De wonderlijke uitreddingen, zelfs uit de doodsnood, toonden onomstotelijk aan dat Hij heel dichtbij was: "omdat Hij aan mijn rechterhand staat”, zegt David, “wankel ik niet". Die innerlijke zekerheid mag de zekerheid van elk kind van God zijn. Als we dat gaan overdenken wekt de Geest die zekerheid, dat vaste geloven, in ons hart. Soms zijn de nachten eindeloos en donker. Als de slaap niet komen wil en de zorgen, de onrust, de angsten, ons hoofd en hart tot een malle molen maken, die maar rondtolt, zien we soms geen enkel lichtpuntje meer. We bedenken dan allerlei slechte scenario's van rampspoed en tegenslag in ons leven en alles wordt dan zo duister. Juist dan je de Here voor ogen stellen, die ook in de nacht ons Zijn onderwijzing wil schenken en zijn raad ons niet zal onthouden (:7).
Als we ons de Here voor ogen stellen keert de blijdschap en de vrede in ons hart terug. We weten: bij Hem zijn we zeker voor tijd en eeuwigheid. Hij doet ons in veiligheid en in zekerheid leven, omdat Hij ons niet overgeeft aan de dood. Nee, het heerlijk Evangelie van de Here Jezus Christus, die voor onze rechtvaardigmaking gestorven is en tot onze heiligmaking is opgewekt, brengt ons te binnen dat we bedoeld zijn voor de eeuwige heerlijkheid bij God.
Nee, we moeten de zonde niet verdoezelen of goedpraten. We moeten ze niet onder het vloerkleed vegen en ze proberen te vergeten. Nee, we moeten ze toegeven, belijden en weten dat de Here Jezus Zijn kostbaar bloed heeft vergoten, opdat een mens die in gebrokenheid knielt bij het Kruis van Golgotha, ook werkelijk vergeving van zonden mag ontvangen en ervaren. Hij is lankmoedig, genadig en groot van goedertierenheid. In Zijn daden, die Hij in Christus voor ons heeft verricht, leren we de eeuwige en onzichtbare God kennen. Zijn Aangezicht verkondigt ons wie Hij is. Elke trek in Zijn gelaat, dat wij mogen leren kennen 'in Christus' verkondigt ons Zijn eeuwig ontfermen. "Verzadiging der vreugde is bij Uw Aangezicht" (:11).
Laten we ook nog eens de Pinksterpreek van Petrus in Handelingen 2 lezen. Daarin komen we ook deze Psalm tegen.
We mogen ons de Here bestendig voor ogen stellen. Zijn lieflijkheden reikt Hij ons toe met Zijn machtige rechterhand, die verlost en redt. Laten we tot Hem zeggen: "Gij zijt mijn Here, ik heb geen goed buiten U" (:2).
Feike ter Velde
Dit is een geloofsuitspraak van David die tot nadenken stemt. Hoe zal David dat hebben gedaan. Immers, van de Here zelf had hij geen beeld. Hoe kan Hij zich van de Here een beeld maken? Dat is absoluut verboden. De mens mocht van God geen beeld maken, maar moest Zijn beeld dragen. Zich een beeld maken van God kon David alleen maar doen als Hij dacht aan Zijn grote daden, aan de vele uitreddingen die hij mocht meemaken in Zijn leven en nieuwe kansen die de Here hem had geboden. Hij kende de Here ook van Zijn rechtvaardige verordeningen en Zijn heilige geboden. Zo wist David wie de Here was, uit zijn werken. Hij 'overdacht' Hem.
David wist, al overdenkende en zich de Here voor ogen stellende, dat Hij nabij moest zijn. Dat kon niet anders. Daar had hij de bewijzen van gezien. De wonderlijke uitreddingen, zelfs uit de doodsnood, toonden onomstotelijk aan dat Hij heel dichtbij was: "omdat Hij aan mijn rechterhand staat”, zegt David, “wankel ik niet". Die innerlijke zekerheid mag de zekerheid van elk kind van God zijn. Als we dat gaan overdenken wekt de Geest die zekerheid, dat vaste geloven, in ons hart. Soms zijn de nachten eindeloos en donker. Als de slaap niet komen wil en de zorgen, de onrust, de angsten, ons hoofd en hart tot een malle molen maken, die maar rondtolt, zien we soms geen enkel lichtpuntje meer. We bedenken dan allerlei slechte scenario's van rampspoed en tegenslag in ons leven en alles wordt dan zo duister. Juist dan je de Here voor ogen stellen, die ook in de nacht ons Zijn onderwijzing wil schenken en zijn raad ons niet zal onthouden (:7).
Als we ons de Here voor ogen stellen keert de blijdschap en de vrede in ons hart terug. We weten: bij Hem zijn we zeker voor tijd en eeuwigheid. Hij doet ons in veiligheid en in zekerheid leven, omdat Hij ons niet overgeeft aan de dood. Nee, het heerlijk Evangelie van de Here Jezus Christus, die voor onze rechtvaardigmaking gestorven is en tot onze heiligmaking is opgewekt, brengt ons te binnen dat we bedoeld zijn voor de eeuwige heerlijkheid bij God.
Nee, we moeten de zonde niet verdoezelen of goedpraten. We moeten ze niet onder het vloerkleed vegen en ze proberen te vergeten. Nee, we moeten ze toegeven, belijden en weten dat de Here Jezus Zijn kostbaar bloed heeft vergoten, opdat een mens die in gebrokenheid knielt bij het Kruis van Golgotha, ook werkelijk vergeving van zonden mag ontvangen en ervaren. Hij is lankmoedig, genadig en groot van goedertierenheid. In Zijn daden, die Hij in Christus voor ons heeft verricht, leren we de eeuwige en onzichtbare God kennen. Zijn Aangezicht verkondigt ons wie Hij is. Elke trek in Zijn gelaat, dat wij mogen leren kennen 'in Christus' verkondigt ons Zijn eeuwig ontfermen. "Verzadiging der vreugde is bij Uw Aangezicht" (:11).
Laten we ook nog eens de Pinksterpreek van Petrus in Handelingen 2 lezen. Daarin komen we ook deze Psalm tegen.
We mogen ons de Here bestendig voor ogen stellen. Zijn lieflijkheden reikt Hij ons toe met Zijn machtige rechterhand, die verlost en redt. Laten we tot Hem zeggen: "Gij zijt mijn Here, ik heb geen goed buiten U" (:2).
Feike ter Velde