Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 16:5

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 17
“O HERE, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees”
Ps. 16:5


Wat een prachtig lied vinden we hier in deze psalm. Er staat boven "een gouden kleinood van David" en dat is het bij uitstek, een kostbaar kleinood, een groot wonder om naar te kijken en een rijke zegen om te overdenken.

De grote betekenis van deze psalm is gelegen in het feit dat Petrus in zijn grote toespraak op de Pinksterdag de Here Jezus hierin aan het woord laat, vanaf vers acht (Hand. 2:25-28). David profeteert hier de woorden van de Heiland. Een wonderlijk werk van de Heilige Geest in het hart van David. Toch is het ook een psalm die over ons, gewone mensen, gaat. Middenin staat dan die lofverheffing, de lofprijzing van een gelovig hart tot de Here (:5). Terugkijkend op het leven, op de dingen die er zijn geweest, die de toon hebben gezet voor wat er later volgde en zoals de toekomst zal zijn, dat is de grond waarop dit vers staat.

“O HERE, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees".

Het gaat hier over wat de Here is, doet en gedaan heeft in het leven van een mens. Wie daar oog voor krijgt valt Hem aanbiddend te voet en kan niet anders dan komen tot lofprijzing van de heerlijkheid des Heren.

Lezend in de Bijbel sprak dit vers mij persoonlijk zo aan. Mag ik het daarom dit keer vanuit persoonlijke beleving beschrijven? Ik heb, na bijna dertig jaar, afscheid genomen van de Evangelische Omroep. Dankbaar hebben we terug mogen kijken wat de Here heeft gedaan. Ik kom uit de moeilijke jaren van na de oorlog en de zorgen die mijn ouders hadden om het gezin van zes kinderen te voeden en te kleden. Al jong droeg ik in stilte de zorgen van mijn moeder mee als het geld op was en er moesten boodschappen worden gedaan. De kruidenier was geduldig en wilde het wel opschrijven' tot het einde van de week. Maar zelfs aan het einde van de week was er soms niet genoeg om alle boodschappen te betalen die voor de nieuwe week nodig waren. Zeven, acht jaar oud wist ik van de prijzen, de schulden en de zorgen, hoewel mijn moeder het voor ons kinderen verborgen wilde houden. Dat knagende gevoel van zorgen nam ik mee in mijn eigen huwelijk, waarin we gezegend werden met vier kinderen. Vaak vloog het me aan in de nacht; gedachten over je baan verliezen, hoe dan je kinderen de zorgen te besparen die je zelf vroeger kende, hun studie niet te kunnen betalen. Allemaal onnodige zorgen - zeg je achteraf - maar ze waren wel heel reëel en ze waren soms oorzaak van heel wat uren zonder slaap.

In de overdenking van dit vers kwamen deze gedachten terug. De Here Zelf is ons erfdeel en de beker, waaruit we mogen drinken. Het leven is niet een noodlot van pech en geluk, maar ons leven is in Zijn hand. Wat het lot ons toewijst in het leven.. .de Here bestendigt het, onderhoudt het. Daar moet ik vaak aan denken. Iemand vroeg mij, bijna dertig jaar geleden, bij de EO te komen werken, omdat men daar een vacature had. Daarin lag een totaal andere wending van mijn leven. Alles viel op z'n plek. Een ernstig gebed werd verhoord. Diepe verlangens werden werkelijkheid. De Here Zelf gaf raad en wees de weg. "De meetsnoeren vielen in liefelijke dreven" (:6). Ja, Hij bestendigde wat het lot mij toewees. Wat is Gods Woord toch wáár. Vertrouw er maar op! Hij staat er Zelf garant voor.

Feike ter Velde