Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 16:2

Feike ter Velde • 79 - 2003/04 • Uitgave: 11
Het geloofsvertrouwen in de psalmen



"Ik heb geen goed buiten U"

Psalm 16:2




Deze psalm wordt genoemd: ‘een kleinood van David’. Sommige vertalingen spreken van de ‘gouden psalm’, onze Statenvertaling spreekt van ‘een gouden kleinood’. Het zijn aanduidingen om het kostbare van deze psalm te onderschrijven. We vinden er delen van terug in het Nieuwe Testament, zoals in de grote Pinkstertoespraak van de apostel Petrus (Hand. 2) en in de brief van de apostel Paulus (1 Cor. 15:4). We leren daar, dat de psalm over de Here Jezus Christus gaat. David sprak en zong dit, zo geloven wij, door de Heilige Geest.



In deze geloofsuitspraak "Ik heb geen goed buiten U" horen we, naast Christus, ook de gelovige zijn diepste overtuiging uitspreken jegens de Here. "Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here". Dat is toch een bijzondere uitspraak. Bijzonder, omdat die gericht is tot God in de hemel. Bijzonder ook, omdat er een levenshouding uit spreekt van een mens die niet zichzelf zoekt, niet op eigen eer uit is, maar die zichzelf verootmoedigt voor de levende God. In dit woord van David vinden de ware geloofshouding. Eigenlijk zegt hij: "Van mezelf heb ik niets. Waar zou ik zijn zonder Hem. Buiten Hem heb ik niets en is er ook niets".

Daar moet een mens toe komen, tot die innerlijke overtuiging. Daarin mag een mens zichzelf verliezen. In die overtuiging gaat al het eigen werk, alle eigen prestatie, alle eigen eer en roem die we denken te bezitten, ten onder. Hier blijft alleen de Here over. Een goede vriend kreeg te horen dat zijn kwaal ongeneselijk was en dat hij spoedig zou sterven. Hij was altijd gezond geweest en had nooit een dokter nodig gehad en dan plotseling zo’n mededeling. "Dan stort alles in en houd je niets over" vertelde hij toen ik op bezoek kwam. Hij had altijd geloofd en ernaar geleefd. Hij was een betrouwbare man en een liefhebbend vader van zijn gezin. Zijn plotselinge en ernstige ziekte was een grote klap voor iedereen. Maar in dit gesprek, waarin hij zei dat alles van het ene moment op het andere totaal was weggevallen en er niets meer was om aan vast te houden, niets om op te roemen, niets dat een uitweg bood uit het onvermijdelijke, toen was er, ook van het ene moment op het andere, de tegenwoordigheid van de Here. Zó krachtig, zó werkelijk, vertelde hij, dat ik geheel boven alle angsten werd uitgetild in een wondere werkelijkheid van vrede en gelukzaligheid, zoals die nooit heb gekend. Wat hem overbleef was de Here Jezus. Hij heeft zijn gezin bij elkaar geroepen en vrouw, kinderen en kleinkinderen dit alles verteld. In die laatste maanden van zijn leven was het voor hem geheel waar: "Ik heb geen goed buiten U".



Zo mag een gelovige leven, ook in de dagen van voorspoed en gezondheid. Zo te leven in deze wereld, volkomen op de Here Jezus en Zijn volbrachte werk te vertrouwen maakt ons tot "heiligen die in den lande zijn" (:3). Wat wordt hier een wondere schildering gegeven van de gelovigen: "Zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is". Zo spreekt de Here over de gelovigen. Paulus zegt: "En wij allen, de heerlijkheid des Heren weerspiegelend…" (2 Cor. 3:18). Is dat niet waarvoor de Here Jezus bad: "De heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven…" (Joh. 17:22).



De sleutel daartoe is: "Ik heb geen goed buiten U" – niet alleen met de mond beleden, maar met het hart geloofd en ten diepste bevonden in de verborgen omgang met de Here (Ps. 25:14), door Zijn Woord en Geest.



Feike ter Velde