Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 15:1

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 13
“Here, wie mag verkeren in uw tent?”
Ps. 15:1


Hoe kan een mens meer nabij God' zijn dan wanneer hij verblijft in de tent des Heren? Met die 'tent' moeten we verstaan 'het huis des Heren', de Tabernakel.

Het woord 'tabernakel' betekent gewoon 'tent'. Het was de 'mobiele' tempel van Israël in de woestijn, gedurende veertig jaar van omzwervingen. Ondanks die woestijn - die vreselijke plaats van schorpioenen en gifslangen, van honger en dorst (peut. 8:15) - juist dáár wilde de Here wonen, temidden van Zijn volk (Ex.25:8). Temidden van hun moeilijke omstandigheden. Ze konden het hoofd af en toe maar nauwelijks boven water houden. Ze moesten 'van pleisterplaats naar pleisterplaats'. Een eigen land en een 'iste woonplaats hadden ze niet. Maar Gods hart ging naar hen uit. Hij wilde temidden van ze wonen en het initiatief daartoe ging van Hemzelf uit. De hemelse tabernakel moest aardse werkelijkheid worden. Gods volk woonde vlak bij Hem!

Daarover gaat het ook in deze psalm: "Here, wie mag wonen in Uw tabernakel?" Dat is een interessante vraag. Wie eigenlijk? Inderdaad, er hangt een 'prijskaartje' aan dit woongenot. Dit ligt na de bekering! Bekering is: de Here volledig vertrouwen in Zijn genade. Daarna moet een mens uiterlijk en innerlijk gaan voldoen aan Gods norm. Zijn wandel moet 'onberispelijk' zijn. Dat is het uiterlijke leven. Daar mag niets op aan te merken zijn. We moeten ons dan ook niet verontschuldigen als we dingen zeggen of doen die in strijd zijn met het geloofsleven en het christen-zijn. We moeten ons gewoon weg-schamen, als we beweren christen te zijn en onze handel en wandel is daarmee niet in overeenstemming. Men hoort wel eens zeggen: 'Ook een christen is een mens en dus is hem niets menselijks vreemd". Maar dat is een misleidende drogreden. We leven hier op aarde niet zoals de andere mensen, maar we zijn hier vreemdeling en bijwoner. Het "gij geheel anders (Ef. 4:20) geldt voor iedere christen. Zonde dient te worden beleden en te worden weggedaan, wil men wonen in de tegenwoordigheid des Heren. Dat is een principe, een grondregel. Iedere ware gelovige zal dit voor honderd procent wáár willen zien worden in zijn en haar leven. Onberispelijk betekent: er is niets op aan te merken.

Maar dat moet niet alleen uiterlijk zo zijn, een onberispelijke wandel, maar ook innerlijk, een hart van waarheid. Hier gaat het ook over de motieven van waaruit men denkt, spreekt en handelt. Die motieven moeten we bij onszelf onderzoeken en door de Here laten toetsen. "Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; toets mij en ken mijn gedachten" (Ps. 139:23). Dat is diep ingrijpend als de Here dat gaat doen bij een mens. Dan komen de donkerste dingen naar buiten in het licht van God en we gaan zien wat de God van de Bijbel bedoelt als Hij spreekt over de zonde. We gaan dingen zien bij onszelf die we nooit eerder zagen. Dan zegt de Here: "Komt, laat ons tesamen richten" Ges. 1:18) - dat is rechtspreken.

Er zijn mensen die nog zitten met zonden uit een ver verleden en eraan twijfelen of God ze wel kan vergeven. Welnu, daaraan is geen twijfel. Maar we moeten er zèlf mee komen, ze belijden, dat is uitspreken en met name noemen. Dan wil Hij genadig vergeven (Ps. 32:5b). "Onze overtredingen - Gij vergeeft ze" (Ps.65:4). Hij is de God die "het bruisen der zeeën doet bedaren" en vrede en zekerheid geeft in je hart, soms middenin de vertwijfeling.

Dan mogen we verkeren in de tent van God. Dan mogen we daar zijn waar Hij is. Nu al, in dit leven! Dan mogen we genieten van God en van wat Hij ons geven wil uit Zijn rijkdom en volheid. Dan worden we zelfs Gods huisgenoot (Ef .2:19).

Hebt u al aan de voorwaarden voldaan?

Feike ter Velde