Het geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 143:2

Feike ter Velde • 78 - 2002/03 • Uitgave: 18
“Want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig”
Psalm 143:2


Wat we zo vaak vinden in het leven — en daarom ook in de psalmen — van David, is die houding van nederigheid, besef van eigen zonde en onvermogen en soms ook van zielenstrijd. De macht van de zonde en het onvermogen om in eigen kracht te overwinnen, lijken hier diep tot David te zijn doorgedrongen. Het lijkt er bijna op dat die innerlijke overtuiging van zijn onmacht hem depressief lijkt te maken: "Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde, hij doet mij wonen in duisternis" (:3). Zo terneer drukkend kan de zonde zijn. Hoe gauw glijden we niet uit door verkeerde gedachten, foute beslissingen, vooroordelen over anderen, negatieve gedachten of roddel. Het is er allemaal zo maar. Nee, meestal niet de grove overtredingen en zonden. Het zijn juist die "kleine vossen die de wijngaard bederven" zegt de Spreuken.

Die diepe innerlijke overtuiging van zonde is een werk van de Heilige Geest in het leven van een gelovige. Als het in onze binnenkamer nooit komt tot die uiterste confrontatie met onszelf, zullen we altijd onveranderde mensen blijven en leven uit het vlees. Die uiterste confrontatie, waarover David hier schrijft, brengt hem tot de woorden: "Daarom versmacht mijn geest in mij, mijn hart is ontsteld in mijn binnenste" (:4). Hij is overstelpt door wat hij ziet in de spiegel van de Heilige Geest. Hij peilt de kloof die er is tot hemzelf en de heilige God. Als je dat ziet kun je eigenlijk niet meer leven. De overtuiging van zonde door de Geest is een verschrikking, hoe heilzaam en noodzakelijk het voor ons ook is. Die werkelijkheid `zien' maakt datje dood gaat (:7).

Vanuit die doodspijn mag een mens ook zijn handen uitstrekken naar de God van alle genade. Hij wil je niet kwellen met de werkelijkheid maar daaruit redden. Maar een mens moet zien waaruit hij gered moet worden, anders blijft het christenleven zonder diepe wortels.

Paulus haalt ons vers aan, als hij die wondere genade van de Here voor een verloren zondaar beschrijft: "Geen vlees voor Hem gerechtvaardigd". Van daaruit toont Paulus door de Geest aan ons dat Gods genade om niet wordt aangeboden. De verzoening door het bloed van het Lam is Gods genade-aanbod. Dat aanbod is ruim. Daar behoeven we niets voor te doen. Geen "werken der wet", maar de wet van het geloof. Door geloof worden we gerechtvaardigd, "zonder werken der wet" (Rom. 3:28). Moeten we dan niets doen? Ja wel, ons uitstrekken naar Gods genade, die willen ontvangen van Hem en leven door de kracht van de Heilige Geest. Let op: we moeten wel wat doen! Geen werken der wet, maar "geloofswerken". Jacobus zegt: "Gij ziet dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken, en niet slechts uit geloof" (Jac. 2:24).

We mogen onze verlorenheid niet bejubelen. Daarin ligt geen vroomheid, maar leugen en zelfmisleiding. Wie genade kent bidt: "Leer mij Uw wil te doen (geloofswerken), want Gij zijt mijn God, Uw goede Geest geleide mij in een effen land" (:10).

Feike ter Velde