Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 106:15

Feike ter Velde • 78 - 2002/03 • Uitgave: 25
“Hij gaf hun wat zij begeerden maar henzelf deed Hij wegteren”
Psalm 106:15


Deze indrukwekkende psalm begint met een lofprijzing: "Halleluja, geloofd zij de Here" en... eindigt ermee. Tussen die twee schitterende lofverheffingen van Israëls God vinden een beknopte terugblik op Israëls geschiedenis. Dat vangt aan met een verootmoediging: 'Wij hebben gezondigd..." (:6). Dat maakt diepe indruk. Als een mens aan zichzelf wordt ontdekt en erkent: ik heb gezondigd. Dat kan alleen maar gebeuren als ook de genade van de Here gekend wordt. En juist die twee elementen zijn zo kenmerkend voor deze psalm: zonde en genade. In deze psalm lezen we over Israëls zonde in Egypte, tijdens de slavernij, in de woestijn, na de bevrijding en in het Kanaan, na de intocht. Hoe de positie van een mens ook is: zonden en falen, ongehoorzaamheid en overtreding van Gods geboden, 't is er steeds weer.

In Israëls geschiedenis wordt ons de spiegel voorgehouden, ook in deze psalm, opdat we zouden leren. Leren van onze fouten, dat is een goede zaak. Beter nog is: inzicht krijgen in de diepte van de zonde en haar verwoestende kracht. Vaak meten we het gehalte van ons geestelijk leven af aan onze zegeningen, of wat we daar voor houden. Alles gaat goed, dus zit het wel goed met ons. We kunnen zo gemakkelijk zelfgenoegzaam worden en oppervlakkig. In deze psalm wordt vooral teruggeblikt om vroegere zonden te zien, Gods vergevende genade te roemen en vervolgens vast te stellen dat een mens daar niets, maar dan ook niets van leert! "Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid" (Jes. 26:10).

Wat kan een mens Gods genadebewijzen weer gauw vergeten. Genade wordt sneller vergeten dan beproeving. Daarom ontbreekt zo vaak de verwondering over Zijn liefde en genade. We hebben ook de dingen van God in onze broekzak, we weten het allemaal zo goed en op Zijn aanwijzingen wachten we niet en daar gaat het geestelijk leven. We vallen terug in `het vlees' — dat is die oude onveranderde zondaar. "Ze vergaten Gods daden, wachtten niet op Zijn leiding en "ze werden met lust bevangen" (:13,14). De vleselijke lusten en begeerten kregen de overhand. Wat een onderwijs! Hoe werkelijk is dat in ons leven. Als we niet met de Here wandelen en in Hem blijven krijgen de lusten van het vlees de overhand. We kunnen hier denken aan allerlei seksuele zonden in gedachten en daden.

Maar ook aan al die andere onreine krachten in onze zondige natuur, als heerszucht — in veel huwelijken is die verwoestende kracht zichtbaar — of jaloezie, afgunst, hoogmoed en noem maar op. Onze tekst zegt: "Hij gaf hun wat ze begeerden". Kunnen we hier ook lezen: Hij gaf hen over aan hun eigen onreinheid (Rom.1:24)? Daardoor teerden ze geestelijk ("hun ziel" S.Vert.) weg. Een 'verhoorde wens' is hier de oorzaak van diep geestelijk verval. Zelfs `verhoorde' gebeden garanderen niet dat we daarom zo'n goede relatie met de Here hebben. Hoe ziet ons gebedslijstje eruit? Wat vragen we als éérste van Here: zegen voor het lichaam of zegen voor de ziel?

Zoeken we de aardse dingen en gaat ons harten ons gebed daarnaar uit, of zoeken we de hemelse dingen en verlangen naar een concrete wandel met God?

Feike ter Velde