Het geloofsvertrouwen in de psalmen – Ps. 10:14
“Want Gij aanschouwt moeite en verdriet”
Psalm 10:14
Telkens weer komen we in d Bijbel verbijsterende vragen tegen, vooral in de psalmen, die zich bezighouden met het raadsel van het kwaad. Wat is de mens diep gevallen! Wat kent het kwaad diepe en afgrijselijke afgronden. Peilloze diepten van grof geweld en onbeschrijfelijk onrecht, zodat men zich vertwijfeld afvraagt: 'Waar is God?'. De goddeloze kent die kwellende vraag niet. Die is er allang klaar mee: 'Er is geen God' (:4). Maar de gelovige zegt dat niet, maar worstelt met bange vragen, vooral over het kwaad, over de machten van zonde, ziekte en dood. Die machten zijn een tastbare werkelijkheid, in de wereld, maar ook in het eigen leven, soms heel dichtbij.
Met die vertwijfeling begint eigenlijk deze psalm. David merkt op dat de Here Zich als 't ware op veilige afstand van het kwaad houdt, alsof het Hem niet aangaat. Hij zwijgt en kijkt toe. Juist die worsteling ligt bij dagen en bij nachten in het leven van elke gelovige. De Schrift doet ook geen moeite om het ons allemaal precies uit te leggen. We weten wel, dat de Here 'alle dingen', dus ook het kwaad(?), doet meewerken ten goede, maar daarmee zijn we er toch niet. Het kwaad in de wereld, het grote kwaad en het kleine kwaad, blijft een groot raadsel. Het hangt samen met de zonde, dat weten we ook, maar het doet zich voor in het leven van gelovigen en ongelovigen en soms lijkt er tussen beide groepen geen enkel verschil te bestaan.
Wat we in deze psalm aantreffen is de verdrukking van de gelovige door de vijanden rondom. Gods kind lijkt aan de verliezende kant te staan, de onderliggende partij. De overmacht van de vijand is groot. Maar dan komt er toch een keer in die gelaten houding van de verliezer. "Gij ziet het..." (:14). Het bewustzijn van Gods tegenwoordigheid keert terug. Hij is immers "ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden" (Ps. 46:2). "Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet" (Ps. 27:3). Ineens is het ware geloof terug bij David, die de machtige God des hemels kent als de Alomtegenwoordige. "Gij ziet het" - niets ontgaat Hem. Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid!
Dat is die ontspannen houding van de gelovige: "Vader, gij weet het". Dan mag je dingen loslaten, dan hoef je de situatie niet te beheersen, niet alles krampachtig te regelen en in de hand proberen te houden. Immers, Vader weet het.
Hij ziet ook alle moeite, al 't verdriet, alle benauwdheid en pijn. Dat mag de gelovige weten: Hij ziet het, Hij weet ervan. Hij is God op de troon en uiteindelijk zal Hij ook rechtspreken. "Om het in Uw hand te leggen". We mogen het allemaal in Vaders handen leggen. Zo komen we ook samen op zondag in de kerk. We leggen heel het aards gebeuren in Zijn handen, de wereld, de volkeren, de oorlog en de strijd, de zonde en de ziekte, al onze eigen noden, vragen en angsten. Alles leggen we aan Zijn voeten en eren Hem als "De Here, die Koning is voor eeuwig en altoos" (:16). Hij zal recht doen!
Feike ter Velde
Psalm 10:14
Telkens weer komen we in d Bijbel verbijsterende vragen tegen, vooral in de psalmen, die zich bezighouden met het raadsel van het kwaad. Wat is de mens diep gevallen! Wat kent het kwaad diepe en afgrijselijke afgronden. Peilloze diepten van grof geweld en onbeschrijfelijk onrecht, zodat men zich vertwijfeld afvraagt: 'Waar is God?'. De goddeloze kent die kwellende vraag niet. Die is er allang klaar mee: 'Er is geen God' (:4). Maar de gelovige zegt dat niet, maar worstelt met bange vragen, vooral over het kwaad, over de machten van zonde, ziekte en dood. Die machten zijn een tastbare werkelijkheid, in de wereld, maar ook in het eigen leven, soms heel dichtbij.
Met die vertwijfeling begint eigenlijk deze psalm. David merkt op dat de Here Zich als 't ware op veilige afstand van het kwaad houdt, alsof het Hem niet aangaat. Hij zwijgt en kijkt toe. Juist die worsteling ligt bij dagen en bij nachten in het leven van elke gelovige. De Schrift doet ook geen moeite om het ons allemaal precies uit te leggen. We weten wel, dat de Here 'alle dingen', dus ook het kwaad(?), doet meewerken ten goede, maar daarmee zijn we er toch niet. Het kwaad in de wereld, het grote kwaad en het kleine kwaad, blijft een groot raadsel. Het hangt samen met de zonde, dat weten we ook, maar het doet zich voor in het leven van gelovigen en ongelovigen en soms lijkt er tussen beide groepen geen enkel verschil te bestaan.
Wat we in deze psalm aantreffen is de verdrukking van de gelovige door de vijanden rondom. Gods kind lijkt aan de verliezende kant te staan, de onderliggende partij. De overmacht van de vijand is groot. Maar dan komt er toch een keer in die gelaten houding van de verliezer. "Gij ziet het..." (:14). Het bewustzijn van Gods tegenwoordigheid keert terug. Hij is immers "ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden" (Ps. 46:2). "Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet" (Ps. 27:3). Ineens is het ware geloof terug bij David, die de machtige God des hemels kent als de Alomtegenwoordige. "Gij ziet het" - niets ontgaat Hem. Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid!
Dat is die ontspannen houding van de gelovige: "Vader, gij weet het". Dan mag je dingen loslaten, dan hoef je de situatie niet te beheersen, niet alles krampachtig te regelen en in de hand proberen te houden. Immers, Vader weet het.
Hij ziet ook alle moeite, al 't verdriet, alle benauwdheid en pijn. Dat mag de gelovige weten: Hij ziet het, Hij weet ervan. Hij is God op de troon en uiteindelijk zal Hij ook rechtspreken. "Om het in Uw hand te leggen". We mogen het allemaal in Vaders handen leggen. Zo komen we ook samen op zondag in de kerk. We leggen heel het aards gebeuren in Zijn handen, de wereld, de volkeren, de oorlog en de strijd, de zonde en de ziekte, al onze eigen noden, vragen en angsten. Alles leggen we aan Zijn voeten en eren Hem als "De Here, die Koning is voor eeuwig en altoos" (:16). Hij zal recht doen!
Feike ter Velde