Het Evangelie van Matteüs (8)
Profetie in het Nieuwe Testament
In deze artikelenreeks richten we ons op het evangelie van Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.
In het begin van het boek Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk: ‘Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’ Na Matteüs 11 spreekt Hij nog maar weinig over dat koninkrijk. Dan is duidelijk geworden dat het Joodse volk Hem verwerpt. Daarmee raakte het Messiaanse Rijk voor lange tijd uit zicht. Om die reden verandert de boodschap van Jezus en predikt Hij het evangelie van bekering en genade. Dat evangelie is niet meer exclusief gericht tot het volk Israël. Het is bestemd voor individuele gelovigen; de latere Gemeente van Christus, die uit Joden en heidenen bestaat.
In Matteüs 22 en 23 richt Jezus zich nog eenmaal tot de leiders van het Joodse volk. Niet om het evangelie te brengen en hen zo tot bekering te bewegen. Dat stadium was al gepasseerd. Beiden maken zich geen illusies. De Farizeeën willen Hem doden en Jezus weet dat. Hij doet ook geen poging tot verzoening, maar grijpt deze gelegenheid aan om hen scherp te vermanen. Daarbij zet Jezus het gezag van de Heilige Schrift in en dat komt keihard aan.
Jezus Christus: Messias en Gods Zoon!
Jezus stelt de Farizeeën een indringende vraag. Zij wisten dat Hij door velen uit het volk als de Messias werd gezien. Tegen die achtergrond krijgt deze vraag een nog zwaardere lading. We citeren de NBV-vertaling, omdat die duidelijker is. ‘Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: ‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen’ (Matteüs 22:41-46).
In Matteüs 22:42-46 stelt Jezus de Farizeeën voor een gewichtig theologisch probleem. Deze zagen de Messias (gezalfde) als een nakomeling (zoon) van David. Een door God gezonden koning, die hen van de Romeinen zou bevrijden. Joden hechten namelijk een minder hoge betekenis aan de persoon van de Messias dan gelovige christenen doen. Zij zien hem - in rangorde - zelfs onder Mozes of koning David staan. Ook vandaag de dag is dat nog het geval. Jezus citeert echter uit Psalm 110:1 en daaruit blijkt onmiskenbaar dat de Messias niet zo maar een koning is, maar tevens van goddelijke afkomst.
We bespreken nu Psalm 110:1, maar ook vers 2, dat daarop een nadere toelichting geeft: ‘Van David. Een psalm. Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten. De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers te midden van uw vijanden.’
Om Psalm 110:1-2 goed te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de grondtekst. Want een vertaling met ‘Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here’, of zoals Matteüs 22:44 citeert: ‘De Heer sprak tot mijn Heer’, versluiert de ware betekenis van deze tekst. In de grondtekst van Psalm 110:1 staat: ‘Jahweh sprak tot mijn Adonai: zet u aan Mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden als een voetbank onder uw voeten leg.’
De spreker is koning David en hij profeteert over de komende Messias, die hier mijn Adonai (Heerser) genoemd wordt. David profeteert over het moment waarop Jezus plaatsneemt aan de rechterhand van Jahweh (God). Daar getuigt ook Marcus 16:19 over: ‘De Here [Jezus] dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods.’
David zag in zijn profetie dus eeuwen in de toekomst, toen Jezus, na Zijn kruisdood en opstanding, werd opgenomen in de hemel. Echter, David zag nog verder; zelfs voorbij onze tijd tot in de Eindtijd. Want het tweede gedeelte van Psalm 110:1-2 spreekt over het einde van de Grote Verdrukking, als Jezus Christus wederkomt op de wolken en ‘landt’ op de Olijfberg (Zacharia 14:4). Dan zal Hij de vijanden van God verslaan en vervolgens koning (heerser) worden van het Messiaanse Rijk, te Jeruzalem (Sion).
De Farizeeën zagen in de Messias een grote figuur in de nationale politiek van Israël. Jezus toont hen aan dat Zijn betekenis veel verder gaat dan dat. Hij maakt onomstotelijk duidelijk dat de Messias ook een hemelse roeping heeft.
Het verdriet van Jezus
In Matteüs 23 worden de Farizeeën in scherpe bewoordingen door Jezus aangeklaagd. Het is een afsluitende rede, waarmee Jezus in geestelijke zin afscheid neemt van de leiders van het Joodse volk. Hij eindigt met een diepdroeve jammerklacht: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!’ (Matteüs 23:37-39).
Uit de tekst blijkt dat het Jezus groot verdriet doet, dat Zijn volk Hem in meerderheid afwijst en weigert om zich te bekeren. Ontroerend is het taalgebruik: ‘gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert.’ Het is een liefdesverklaring met een hopeloze ondertoon. Want de liefde blijkt eenzijdig.
Gij hebt niet gewild!
Jezus werd afgewezen door het Joodse volk en die weigering leidt tot een vreselijk oordeel; vers 38: ‘Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.’ God trekt Zijn handen af van Zijn volk en laat het aan zichzelf over. Bij gebrek aan goddelijke bescherming gaat het Joodse volk in het jaar 70 ten onder en wordt het verstrooid. Daarmee is het een prooi van boze machten, tot op de huidige dag. De geschiedenis is er vol van.
Er komt pas een eind aan de beproeving van het Joodse volk als zij Jezus Christus als hun zaligmaker aannemen en zullen zingen: “Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!” Dat zal plaatsvinden als Jezus wederkomt en Koning wordt in Jeruzalem. Echter, dan zal maar een deel van Israël Hem aannemen en zich bekeren. Zacharia 13:8-9 spreekt daarover: ‘In het gehele land, luidt het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.’
En Ezechiël 20:37-38 ‘Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben.’
Zo zal alleen dat deel van het volk Israël dat zich zal bekeren, het beloofde land mogen binnengaan.
Gert van de Weerd
In deze artikelenreeks richten we ons op het evangelie van Matteüs. We springen van tekst tot tekst en geven kort commentaar. Leg daarom uw Bijbel naast dit artikel.
In het begin van het boek Matteüs verkondigt Jezus het Messiaanse Rijk: ‘Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’ Na Matteüs 11 spreekt Hij nog maar weinig over dat koninkrijk. Dan is duidelijk geworden dat het Joodse volk Hem verwerpt. Daarmee raakte het Messiaanse Rijk voor lange tijd uit zicht. Om die reden verandert de boodschap van Jezus en predikt Hij het evangelie van bekering en genade. Dat evangelie is niet meer exclusief gericht tot het volk Israël. Het is bestemd voor individuele gelovigen; de latere Gemeente van Christus, die uit Joden en heidenen bestaat.
In Matteüs 22 en 23 richt Jezus zich nog eenmaal tot de leiders van het Joodse volk. Niet om het evangelie te brengen en hen zo tot bekering te bewegen. Dat stadium was al gepasseerd. Beiden maken zich geen illusies. De Farizeeën willen Hem doden en Jezus weet dat. Hij doet ook geen poging tot verzoening, maar grijpt deze gelegenheid aan om hen scherp te vermanen. Daarbij zet Jezus het gezag van de Heilige Schrift in en dat komt keihard aan.
Jezus Christus: Messias en Gods Zoon!
Jezus stelt de Farizeeën een indringende vraag. Zij wisten dat Hij door velen uit het volk als de Messias werd gezien. Tegen die achtergrond krijgt deze vraag een nog zwaardere lading. We citeren de NBV-vertaling, omdat die duidelijker is. ‘Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: ‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen’ (Matteüs 22:41-46).
In Matteüs 22:42-46 stelt Jezus de Farizeeën voor een gewichtig theologisch probleem. Deze zagen de Messias (gezalfde) als een nakomeling (zoon) van David. Een door God gezonden koning, die hen van de Romeinen zou bevrijden. Joden hechten namelijk een minder hoge betekenis aan de persoon van de Messias dan gelovige christenen doen. Zij zien hem - in rangorde - zelfs onder Mozes of koning David staan. Ook vandaag de dag is dat nog het geval. Jezus citeert echter uit Psalm 110:1 en daaruit blijkt onmiskenbaar dat de Messias niet zo maar een koning is, maar tevens van goddelijke afkomst.
We bespreken nu Psalm 110:1, maar ook vers 2, dat daarop een nadere toelichting geeft: ‘Van David. Een psalm. Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten. De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers te midden van uw vijanden.’
Om Psalm 110:1-2 goed te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de grondtekst. Want een vertaling met ‘Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here’, of zoals Matteüs 22:44 citeert: ‘De Heer sprak tot mijn Heer’, versluiert de ware betekenis van deze tekst. In de grondtekst van Psalm 110:1 staat: ‘Jahweh sprak tot mijn Adonai: zet u aan Mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden als een voetbank onder uw voeten leg.’
De spreker is koning David en hij profeteert over de komende Messias, die hier mijn Adonai (Heerser) genoemd wordt. David profeteert over het moment waarop Jezus plaatsneemt aan de rechterhand van Jahweh (God). Daar getuigt ook Marcus 16:19 over: ‘De Here [Jezus] dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods.’
David zag in zijn profetie dus eeuwen in de toekomst, toen Jezus, na Zijn kruisdood en opstanding, werd opgenomen in de hemel. Echter, David zag nog verder; zelfs voorbij onze tijd tot in de Eindtijd. Want het tweede gedeelte van Psalm 110:1-2 spreekt over het einde van de Grote Verdrukking, als Jezus Christus wederkomt op de wolken en ‘landt’ op de Olijfberg (Zacharia 14:4). Dan zal Hij de vijanden van God verslaan en vervolgens koning (heerser) worden van het Messiaanse Rijk, te Jeruzalem (Sion).
De Farizeeën zagen in de Messias een grote figuur in de nationale politiek van Israël. Jezus toont hen aan dat Zijn betekenis veel verder gaat dan dat. Hij maakt onomstotelijk duidelijk dat de Messias ook een hemelse roeping heeft.
Het verdriet van Jezus
In Matteüs 23 worden de Farizeeën in scherpe bewoordingen door Jezus aangeklaagd. Het is een afsluitende rede, waarmee Jezus in geestelijke zin afscheid neemt van de leiders van het Joodse volk. Hij eindigt met een diepdroeve jammerklacht: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!’ (Matteüs 23:37-39).
Uit de tekst blijkt dat het Jezus groot verdriet doet, dat Zijn volk Hem in meerderheid afwijst en weigert om zich te bekeren. Ontroerend is het taalgebruik: ‘gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert.’ Het is een liefdesverklaring met een hopeloze ondertoon. Want de liefde blijkt eenzijdig.
Gij hebt niet gewild!
Jezus werd afgewezen door het Joodse volk en die weigering leidt tot een vreselijk oordeel; vers 38: ‘Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.’ God trekt Zijn handen af van Zijn volk en laat het aan zichzelf over. Bij gebrek aan goddelijke bescherming gaat het Joodse volk in het jaar 70 ten onder en wordt het verstrooid. Daarmee is het een prooi van boze machten, tot op de huidige dag. De geschiedenis is er vol van.
Er komt pas een eind aan de beproeving van het Joodse volk als zij Jezus Christus als hun zaligmaker aannemen en zullen zingen: “Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!” Dat zal plaatsvinden als Jezus wederkomt en Koning wordt in Jeruzalem. Echter, dan zal maar een deel van Israël Hem aannemen en zich bekeren. Zacharia 13:8-9 spreekt daarover: ‘In het gehele land, luidt het woord des HEREN, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.’
En Ezechiël 20:37-38 ‘Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften en hen die tegen Mij overtreden hebben; wel zal Ik hen leiden uit het land waarin zij als vreemdelingen vertoeven, maar in het land van Israël zullen zij niet komen. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben.’
Zo zal alleen dat deel van het volk Israël dat zich zal bekeren, het beloofde land mogen binnengaan.
Gert van de Weerd