Het Evangelie is ook voor de Joden

ds. Theo Niemeijer • 93 - 2017 • Uitgave: 18
In Zacharia 12:10 lezen we dat het Joodse volk bij de wederkomst van de Here Jezus Hem zal aanschouwen, die zij doorstoken hebben. Pas dan zullen de ogen van het volk Israël geopend worden en de bedekking weggenomen worden. Tot die tijd is het dan toch zinloos om aan de Joden het evangelie te verkondigen omdat het volk verblind is? (R. G. te @)

Antwoord:
In Zacharia 12 gaat het om de bekering van het Joodse volk als geheel. Toch lezen we in Romeinen 11:25 dat er een ‘gedeeltelijke verharding’ over Israël gekomen is. Als volk heeft Israël haar Messias verworpen, een verwerping die binnen Gods heilsplan paste (Handelingen 2:23). Toch waren het 3000 Joden die op de Pinksterdag tot het geloof in de Here Jezus kwamen en kennelijk niet onder deze bedekking waren. Pas vanaf Handelingen 8 zien we dat ook Samaritanen en heidenen tot de gemeente gevoegd werden. Paulus vond het een voorrecht om juist zijn eigen volksgenoten voor de Here Jezus te winnen! Hij gaf zelf voorrang aan het evangeliseren onder Joden t.o.v. de heidenen (‘Eerst de Jood en dan de Griek’, Romeinen 1:16)!
De Joden die nu tot het geloof in de Here Jezus komen, worden – net zoals de heidenen – toegevoegd aan de gemeente die met Pinksteren ontstaan is en vóór de grote verdrukking opgenomen zal worden. Het Joodse volk dat onder de bedekking leeft en de Here Jezus als Verlosser verwerpt, zal na de opname van de gemeente op aarde achterblijven en door de grote verdrukking gaan, maar daaruit gered worden (Jeremia 30:7).
Het is dus zeker de moeite waard om ook in deze tijd het evangelie aan het Joodse volk te verkondigen, waardoor ze toegevoegd kunnen worden aan de gemeente om daardoor aan de vreselijke tijd van de grote verdrukking te ontkomen!


In Handelingen 9 lezen we over de bekering van Paulus. Volgens 9:7 hoorden zijn begeleiders wél de stem, maar zagen ze niemand. Dit verslag lijkt in tegenspraak te zijn met Handelingen 22:9, waar we kunnen lezen dat de begeleiders van Paulus wél het licht zagen, maar de stem die met Paulus sprak hoorden zij niet. Kunt u dit verschil uitleggen? (J.P. te E.)

Antwoord:
Paulus vertelt over zijn bekering, beschreven in Handelingen 9, in Handelingen 22 voor het Joodse volk en in Handelingen 26 voor Agrippa. Het gaat hier over één en dezelfde gebeurtenis hoewel de accenten verschillend gelegd worden.
In Handelingen 9 wordt gezegd dat de begeleiders niemand zagen, dus geen persoon, maar ze zullen zeker het licht gezien hebben, waarover Handelingen 22:9 spreekt.
Op dezelfde manier is er in deze verzen sprake van de begeleiders die wel de stem hoorden (Handelingen 9:7), maar de stem niet verstonden (Handelingen 22:9). In Handelingen 26:14 lezen we namelijk dat deze stem in de Hebreeuwse taal tot Paulus sprak. Dus wel hoorbaar, maar niet verstaanbaar. We kunnen deze gebeurtenis wel vergelijken met Johannes 12:28-29, waar we kunnen lezen over een stem uit de hemel waarvan de schare dacht dat er een donderslag geweest was, terwijl anderen meer dachten aan de stem van een engel.


In onze Gemeente wordt de laatste tijd veel gesproken over het Koninkrijk van God. Men zegt dat we nu in het Koninkrijk leven en dat Christus nu al onze Koning is. We werken nu in Zijn Koninkrijk door het evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Haalt men hiermee niet de zaken door elkaar? Is het koninkrijk niet voor Israël bedoeld? Hoe denkt u hierover? (T. S. te Z.)

Antwoord:
In de Bijbel lezen we herhaaldelijk over het Koninkrijk van God. We lezen dat de Here God van eeuwigheid tot eeuwigheid Koning is en dat aan Zijn Koninkrijk nooit een einde zal komen en ook nooit onderbroken zal worden. Het koningschap over de aarde is door de zondeval echter in de handen van de duivel gekomen (Lucas 4:5-6) en zal de duivel vlak voor de wederkomst van de Here Jezus op aarde aan de antichrist overgeven (Openbaring 13:1-8).
Zoals de kerk in Jeruzalem begonnen is, zo zal ook het Messiaanse vrederijk in Jeruzalem beginnen. Bij de wederkomst van de Here Jezus zal Gods koninkrijk zich vanuit de hemel op aarde vestigen. Dan zal het volk Israël aan de gehele wereld het evangelie van het koninkrijk verkondigen (Matteüs 24:14) en de Here God met het Joodse volk tot Zijn doel komen. Wanneer we ervanuit gaan dat we nu al in het koninkrijk leven, gaan we voorbij aan Gods roeping voor Israël en de laatste vraag die voor de hemelvaart van de Here Jezus gesteld werd: ‘Here, herstelt Gij in deze tijd het Koningschap voor Israël?’ (Handelingen 1:6). Nergens in de Bijbel wordt de Here Jezus de Koning van de kerk genoemd. Hij is het Hoofd van het lichaam, de Bruidegom van de Bruid die verwachtingsvol naar haar Bruidegom uitkijkt om dan met Christus te regeren, waarbij het Hoofd en het Lichaam (de gemeente) voor altijd verenigd zijn.
De Here Jezus wordt echter wel de ‘Koning der Joden’ genoemd, de Messias, die bij Zijn wederkomst op de troon van David plaats zal nemen om vanuit Jeruzalem over de gehele aarde te regeren. Het Messiaanse koninkrijk zal dus pas beginnen bij Zijn Wederkomst en is nog niet op aarde gevestigd. Wel mogen we nu al Gods Koninkrijk in ons hart ervaren, maar zichtbaar op aarde is het nog niet.
Ook tijdens het aardse leven van de Here Jezus vonden de mensen het moeilijk om geduld te hebben en op het koninkrijk te wachten. Na de spijziging van de vijfduizend wilden ze Hem met geweld Koning maken, zo ook bij de intocht van Jeruzalem! Hebreeën 2 leert ons: ‘Thans zien wij nog niet dat hem alle dingen onderworpen zijn’ (vers 8) en in Hebreeën 10:13 lezen we dat de Here Jezus aan de rechterhand van de Vader afwachtende is! Laten we geduld hebben en Israël niet voor de voeten lopen om nu al Gods Koninkrijk op aarde te proclameren en vestigen!


In 2 Koningen 13:21 lezen we over een vreemde gebeurtenis, waarbij iemand in der haast in het graf van Elisa geworpen werd, waarbij zijn dode lichaam in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, weer levend werd en overeind op zijn voeten rees. Wat betekent deze gebeurtenis voor ons?

Antwoord:
We lezen van Elisa dat hij tijdens zijn leven de zoon van de Sunamitische vrouw uit de doden opwekte (2 Koningen 4). Elisa heeft, net zoals de Here Jezus, vele wonderen tijdens zijn leven gedaan. Zelfs na de dood hielden de wonderen niet op. Juist in het sterven van de Here Jezus ligt ons eeuwig leven verankerd. ‘Gelijkvormig worden aan Zijn dood leidt tot de opstanding uit de doden’, lezen we in Filippenzen 3:11. In deze gebeurtenis rond het graf van Elisa vinden we een verwijzing naar Christus. Juist onze eenwording met het sterven van Christus leidt tot nieuw leven. Romeinen 6:5 spreekt over onze eenwording met de dood van Christus, waardoor we ook met Hem één worden in Zijn opstanding.
In Ezechiël 37:1-14 lezen we over de opstanding van Israël vanuit de dood. Israël zal vanuit de dood herleven en op de voeten staan (vers 10) als een geweldig groot leger. Dit zal gebeuren wanneer Israël in contact komt met de gestorvene, de Here Jezus, net zoals de gebeurtenis in 2 Koningen 13!

Theo Niemeijer