Het beste uit jezelf halen!

ds. Yme Horjus • 92 - 2016 • Uitgave: 13
In het vorige nummer schreef ik over het Bijbelse begrip zelfverloochening. Dit keer gaat het om het daarmee contrasterende woord zelfontplooiing. Dat woord mag zich verheugen in een groeiende populariteit, net als alle andere woorden waar dat ‘zelf’ in voorkomt, culminerend in het verschijnsel van het nemen van een foto van jezelf: selfie.

Het moet gezegd worden dat zelfverwerkelijking en zelfontplooiing centrale drijfveren zijn voor mensen vandaag om het ‘Project Ik’ tot een goed einde te brengen. Het begint vaak al bij ouders die de opvoeding van hun kinderen beschouwen als een persoonlijk prestigeproject om het beste uit hun kind te halen. Onbeholpen kindertekeningen worden de hemel in geprezen om maar het kind te bevestigen in zijn zelfvertrouwen. Bij voortduring krijgen kinderen te horen: “Je bent een kanjer!” Voor ouders moet dat kind de realisatie worden van wat ze zelf mogelijk niet hebben bereikt. Op een gegeven moment neemt het kind de regie in handen en gaat zelf werken aan zijn ‘Project Ik’. Zelfontplooiing dus.

Persoonlijk ontwikkelingsplan
Ook in de christelijke wereld is het woord zelfontplooiing opgedoken. Daar is eigenlijk niets verkeerds van te zeggen. Je moet toch je talenten ontwikkelen en je gaven gebruiken? Dat is toch Bijbels? Ja, maar onze cultuur, waarin we nu eenmaal leven, gaat uit van het dikke Ik (om met Mark Rutte te spreken). Dat moet alle ruimte krijgen. Dat Ik moet zichzelf verwerkelijken. Ik hoor daar niets in van de zelfverloochening die het evangelie van ons vraagt. Zelfontplooiing kan op een volstrekt on-Bijbelse manier worden begrepen.
Als het gaat om zelfontplooiing, kunnen we zeggen dat daar binnen de gemeente de laatste jaren heel veel aandacht aan is besteed in prediking en onderwijs. We kennen het fenomeen van de gavencursus, waar gemeenteleden in groten getale aan hebben deelgenomen. We noemen hier onder meer de namen van Peter Wagner en Christian Schwarz, die dit op de agenda van de christelijke wereld hebben gezet. We hebben geprobeerd onze gaven op het spoor te komen en ze vervolgens in te zetten voor het werk van de gemeente. Je kunt zeggen dat de passages in de Bijbel die over de gaven gaan – zoals Romeinen 12, 1 Korintiërs 12, Efeziërs 4 en 1 Petrus 4 – als het ware weer herontdekt zijn. We hebben gezien dat het dienen in de gemeente mag gebeuren met behulp van de gaven die de Heer geeft.
Eigenlijk is de gavencursus de christelijke variant op de Persoonlijke Ontwikkelings Plannen (POP) die we kennen in het bedrijfsleven en in de maatschappij. Iedereen moet het beste uit zichzelf halen. Het kan niet zo zijn dat je op een verjaardagsfeestje de vraag krijgt voorgelegd: “Wat doe jij eigenlijk tegenwoordig”, waarop je moet bekennen dat je al in geen vijftien jaar een carrière-shift hebt gemaakt. Dan heb je niet aan jezelf gewerkt. Zo is die gavencursus een POP in de gemeente. We mogen zeggen dat de aandacht voor de gaventheologie ons geholpen heeft gavengeoriënteerd naar onszelf te kijken en ons zo verder te ontwikkelen voor Gods werk. Per saldo mogen we dankbaar zijn voor wat de nadruk op het gaven-gerichte-dienen de gemeente heeft opgeleverd.

Met twee vleugels vliegen
Wat betreft die zelfontplooiing wil ik het voorbeeld van een vlinder noemen. Twee uiterst fragiele vleugeltjes dragen die vlinder overal waar hij wil komen. Hij heeft er twee nodig om te kunnen vliegen. Met één vleugel komt zo’n vlinder geen meter van z’n plaats. De linkervleugel is niets zonder de rechter. De rechtervleugel is niets zonder de linker.
Het voorbeeld van de vlinder brengt mij bij twee aspecten van het Bijbelse spreken over de groei van gelovigen. Groeien in geloof heeft Bijbels gezien altijd te maken met groei in gaven en groei in identiteit, ofwel groei in kunde en groei in karakter. De gaven van de Geest vormen samen met de vrucht van de Geest een paar vlindervleugels. Deze vleugels hebben elkaar nodig om te kunnen vliegen. Ik moet het zo zeggen: we hebben ze beide nodig om te kunnen groeien in ons geloof.
Enkele decennia lang heeft kunde het beeld bepaald. Daar ging de interesse in de gemeente naar uit. Natuurlijk vonden we karakter ook wel belangrijk, maar daar lag geen nadruk op.
We moeten ons misschien nu wel gaan afvragen of dit niet een bepaalde onevenwichtigheid was. Voor onze vlucht in de wereld moeten we namelijk wel met twee vleugels vliegen: met de vleugel van de gaven en met de vleugel van de vrucht.
Er is onderscheid tussen beide vleugels. Bij de gaven gaat het om onze dienstbaarheid in de gemeente, om het doen. Bij de vrucht gaat het om ons karakter, ons geestelijk leven, ons innerlijk, om het zijn. Kunde en karakter zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. En met karakter bedoel ik ons innerlijk dat door de Geest gevormd wordt. Als ik Paulus goed begrijp, moeten bij ‘zelfontplooiing’ beide tot ontwikkeling komen, al zal hij zo’n woord, denk ik, nooit gebruiken.

Gemeentegroei
Onze uitdaging is het om een vlinder te zijn in de hof van deze wereld. Te vliegen op de vleugels van gaven en vrucht, van kunde en karakter, van competentie en identiteit. Groei in de gemeente heeft hiermee te maken. Een gemeente groeit en bloeit als de gaven de kans krijgen, als charismata ten volle benut worden.
Maar een gemeente groeit evenzeer en misschien zelfs wel méér als wij samen het evenbeeld worden van de Here Jezus Christus, als wij het verlangen hebben steeds meer op Hem te lijken. De gemeente groeit exponentieel als wij individueel groeien in gelijkvormigheid aan het beeld van Christus. Die totaalsom van onze bij elkaar opgetelde groeiresultaten is duizelingwekkend van betekenis.

Focus op vaardigheden of karakter?
Ik heb me er wel eens over verbaasd dat Paulus bij de vereisten voor de oudsten en de diakenen in de ons bekende passages van de eerste Timoteüs-brief en de brief aan Titus nauwelijks vaardigheden noemt. Hij heeft het daar bijna niet over de gaven en de competenties die voor deze bedieningen in de gemeente nodig zijn. Daar zijn wij per saldo in onze tijd erg op gericht: wat mensen moeten kúnnen. Vele opleidingen in onze tijd – ook theologische – zijn erg gefocust op het aanleren van bekwaamheden en vaardigheden. Het gaat erom dat je iets onder de knie krijgt en in de vingers hebt. Dat je de dingen kunt hanteren. Ben je in staat goed te communiceren? Kun je goed organiseren? Kun je adequaat leiding geven met behulp van moderne managementtechnieken? Ben je een behendig bestuurder die processen in de gemeente professioneel kan begeleiden? We zijn langzamerhand geneigd mensen daarop te screenen en te selecteren.
Maar Paulus lijkt daar helemaal niets van te willen weten. Om ons te corrigeren gaat hij aan de andere kant van de boot hangen. Hij zet niet alles op de kaart van de gaven, maar ook let hij op de kaart van de identiteit in Christus. Meer nog dan om kunde gaat het hem in Galaten 5:22 om karakter. Niet wat iemand kán of doet, maar wie iemand ís! Wie ben je? Hoe heeft de Heer je kunnen vormen naar Zijn beeld? Welke innerlijke vrucht komt uit jouw leven voort? Henk Binnendijk heeft eens gezegd dat, als een gelovige in de hemel komt, hem niet gevraagd zal worden naar zijn competenties en prestaties, maar dat de Here God ons vraagt: “Hoeveel van mijn geliefde Zoon is in jou zichtbaar geworden?”

Geestelijke inhoud
Misschien is dat ook wel een heilzame correctie op het competentiedenken en de zelfontplooiingscultuur van onze tijd. Je moet wel zeggen dat er een competentie-ideologie heerst in scholen en het bedrijfsleven. Het gaat echter niet alleen om het ‘doen’, maar vooral om het ‘zijn’. Vaardigheid kan niet zonder wijsheid, inzicht en kennis. Het gaat om geestelijke inhoud en om werkelijke spiritualiteit van een leven in een persoonlijke relatie en omgang met de Heer. Dat is het beste dat wij in Gods kracht uit onszelf tevoorschijn mogen brengen.

Yme Horjus