‘Here... hoe machtig is uw naam op de hele aarde’

Gieneke van Veen • 88 - 2012 • Uitgave: 16
Zomer! Een tijd die nodigt om ’s avonds - thuis of op vakantie - eens goed de hemel te bezien. Avondkou jaagt je nu immers niet zo snel naar binnen.
Psalm 8 stimuleert ons om niet alleen de hemel, maar in de hele natuur Gods prachtige schepping te bewonderen. En dan stil te staan bij de positie van de mens hierin. David, de psalmist van Psalm 8, deed dit; hij kijkt op naar boven en benoemt hemel, maan en sterren, maar geen zon. Dit zou kunnen betekenen dat hij tijdens nachtelijke uren deze bijzondere psalm componeerde. Dit is de eerste echte lofpsalm in het Psalmenboek en is geheel tot God gericht. Hij wordt bezongen als soevereine en almachtige Schepper. Maar ook als de liefdevolle God die de mens een erepositie geeft…

Lof voor Gods heerlijke naam
David begint en eindigt de psalm met een intense uiting van lofprijzing en erkenning van Gods machtige naam (vers 2,10). Hij roept de Here aan met zijn allerheiligste naam - JHWH/HERE - en belijdt Hem als ‘onze Here’.1 Die naam is de vertegenwoordiging van God zelf. “Hoe machtig is uw naam…” roept David uit. Het hier gebruikte woord ‘addir’ betekent: groot(s), geweldig, machtig, heerlijk, majestueus, voornaam. Zo overweldigend is de God die Zijn glorie boven de hemel stelde (vers 2b). Zijn nooit volprezen, majesteitelijke naam staat en gaat boven alles!
Van de verheven hemel denkt David nu aan het zwakste van de mens. Zelfs kindergebrabbel en zuigelingengekraai is tot lof van de Maker, want het getuigt van Zijn scheppingsmacht, waartegen zelfs tegenstanders niets kunnen inbrengen (vers 3; vgl. Matteüs 21:16). Zowel het allerkleinste als het immense heelal getuigt van de grote Schepper!
Vol aanbiddende bewondering aanschouwt de psalmist de hemel en erkent tegenover de Maker dat het ‘uw hemel’ is, getooid met hemellichten door Hem daar bevestigd (vers 4). Als David zo de nachthemel beziet met de glanzende maan en als juwelen fonkelende sterren, dan voelt hij zijn eigen menselijke kleinheid en beseft hoe uiterst nietig hijzelf is tegenover Gods indrukwekkende heelal, door Zijn scheppersvingers gemaakt. Hij verzucht en vraagt zich af wat die nietige mens eigenlijk is tegenover de Almachtige, die Zijn maaksel met zoveel eer en aandacht omringt (vers 5).

De mens gekroond
De mens als beelddrager Gods (Genesis 1:26-27) en kroon van Zijn schepping, is door Hem met glorie en heerlijkheid gekroond (vers 6), bestemd om onderkoning van de Schepper te zijn. Wat een zegen en onuitsprekelijk voorrecht!
De levende natuur is in handen van de mens gesteld (vers 7-9), om als verantwoordelijke daarover gezag te hebben en te heersen. Met name de dierenwereld: de landdieren, vogels en alle zeedieren.2 Dit houdt in dat ook de leefomgeving, het milieu, onder verantwoordelijkheid van de mens valt. Wat is van de mensenheerschappij geworden? De zondige staat van de mens (Genesis 3) maakt hem onbekwaam voor zo’n voorname taak.
Toch blijft deze mens nog verantwoordelijk voor de dierenwereld en mag/moet hier nog steeds heerschappij over voeren (Genesis 9:1-7), waarbij hij ook nog Gods beeld weerspiegelt. Maar hoe heeft de zonde alles bedorven. We zien dat in alle ellende en rampen om ons heen. De mens, als door God aangestelde heerser, zal hierover verantwoording moeten afleggen (vgl. Psalm 7 en 9). Maar er is hoop… De Hebreeënbrief leert ons dat de woorden van Psalm 8 ook op Gods Zoon betrekking hebben (Hebreeën 2:6-9). Vanwege Zijn plaatsvervangend lijden is Hij korte tijd onder de engelen gesteld, maar Hij overwon de dood en: “… nu zien wij Jezus met heerlijkheid en eer gekroond.” Door Jezus’ komst is de inhoud van Psalm 8 waarheid geworden en wordt door en in Hem tot stand gebracht.

De HERE en Zijn heilige Naam
De Drager van de heilige Godsnaam en de Naam zelf zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit klinkt ook door in andere psalmen van David. Wie op de Here vertrouwen zijn verblijd, evenals allen die Zijn naam liefhebben (Psalm 5:12). Dit toont hoe nauw de Here en Zijn naam bij elkaar horen. De Here danken en loven is gelijk aan Zijn naam psalmzingen: “Ik zal de HERE loven naar zijn gerechtigheid en de naam van de HERE, de Allerhoogste lofzingen” (Psalm 7:18). David zingt ook: “Ik zal me verheugen en ik zal jubelen in U, ik zal uw naam, Allerhoogste, lofzingen” (Psalm 9:3). In dezelfde psalm zingt hij over de nauwe relatie tussen het kennen van Gods heilige naam en het vertrouwen op Hem: “En wie uw naam kennen zullen op U vertrouwen …” (Psalm 9:11).
“HERE, hoe ‘addir’/heerlijk is uw naam…”

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Hij gebruikt hier het Hebreeuwse woord ‘Adonay’ (mijn/Heer).
2 Men mag de dieren gebruiken als voedsel en om als werkdier te dienen, bijv. als last- of trekdier.