Hagar en Sara, een geschiedenis met een rijke betekenis
In onze serie over Israël staan we nog één keer stil bij de bijzondere geschiedenis van Hagar en Sara en hun zonen Ismaël en Isaäk. We zagen al de historische en profetische betekenis, maar Paulus herkent in deze geschiedenis tegelijk een leerzame zinnebeeldige betekenis, die ook vandaag zeer actueel is.
“Terug naar de Joodse wortels en vooral niet Grieks, maar Joods leren denken…!” Het zijn vandaag veel gehoorde kreten. Maar wat bedoelen we er eigenlijk mee? Stijgt het Joodse denken uit boven het Griekse denken? Het antwoord is ‘ja’, althans voor zover het Joodse denken is gefundeerd in de Joodse Bijbel. Kortom, we moeten niet terug naar de Joodse wortels, maar naar de Bijbelse wortels.
Van de Bijbelse wortels verwijderd
En die stap, zo lezen we in Paulus’ brief aan de Galaten, blijkt complexer dan je misschien zo op het eerste gezicht zou verwachten. De apostel borduurt namelijk niet voort op zijn vroegere expertise: het orthodoxe Jodendom, waarin hij ‘veel meer vorderingen had gemaakt dan zijn leeftijdgenoten onder zijn volk, omdat hij een nog grotere ijveraar voor de overleveringen van zijn vaderen was’ (Galaten 1:14).1 Integendeel, hij zegt: ‘Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie dat door mij verkondigd is, niet naar de mens is. Want ik heb dat ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus’ (Galaten 1:11-12). Dus niet het onderwijs van de beroemde Gamaliël (Handelingen 22:3), maar een rechtstreekse openbaring van de Heere Jezus Zelf was de bron waarin Paulus’ onderwijs geworteld was.
Als we trouwens Jezus’ polemieken met de toenmalige religieuze leiders lezen, beseffen we hoever zij van de Bijbelse wortels verwijderd waren. ‘Wee ook u, wetgeleerden, want u legt de mensen lasten op die moeilijk zijn om te dragen, en zelf raakt u die lasten niet met één van uw vingers aan’ (Lucas 11:46).2 Vandaar Jezus’ oproep aan het ‘gewone’ volk: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’ (Matteüs 11:28-30).
De wet vervuld
In de Galatenbrief lezen we over gelovigen die opnieuw met een hard juk en een zware last van wettelijke verplichtingen worden opgezadeld. Een evangelie dat haaks staat op het evangelie dat Paulus rechtstreeks van de Heere had ontvangen. “Maar,” zo zullen sommigen tegenwerpen, “we kunnen toch niet om de wet heen? De Heere Jezus zei toch: ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen’ (Matteüs 5:17)?”
Als de Heere Jezus tijdens Zijn aardse dienst de wet had afgeschaft, zou Hij Zelf rechtmatig onder de vloek van de wet gekomen zijn. Maar Hij kwam niet om de wet voor Zijn dood en opstanding af te schaffen, maar om de wet te vervullen! Dat wil zeggen, de wet kreeg in Hem haar volle betekenis en bestemming, doordat Hij deze in volmaakte gehoorzaamheid vervulde. En dat Hij ook de vloek van de wet heeft gedragen, was niet omdat Hij, zoals ieder mens, op enig onderdeel had gefaald.3 ‘Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen’ (Jesaja 53:5).
Tijdelijkheid en de betekenis van de wet
Terug naar de Galatenbrief waarin Paulus de tijdelijkheid en betekenis van de wet uiteenzet. ‘Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus (!), opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus’ (Galaten 3:24-26).
Welnu, dit is precies het onderwerp dat de apostel nader verklaart met gebruikmaking van de geschiedenis van Sara en Hagar en hun zonen Isaäk en Ismaël. En daarbij richt hij zich tot degenen die zich opnieuw onder de wet willen stellen met de vraag: ‘Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen’ (Galaten 4:21-26).
Let u op de tegenstellingen die de apostel hier schildert:
• De slavin (Hagar) tegenover de vrije (Sara);
• De naar het vlees (menselijke kracht) geborene, tegenover de uit de belofte geborene4;
• De berg Sinaï (de wet), die samen met het huidige (aardse) Jeruzalem in slavernij verkeert, tegenover het hemelse Jeruzalem dat vrij is en de moeder (beeld van oorsprong) van ons allen is (zie ook Hebreeën 12:22-24).
Alles getuigt hier dus zowel van tegenstelling alsook van uitsluiting; het is of het een of het ander, want ‘als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer’ (Romeinen 11:6).
Zoon en erfenis
Nu begrijpen we ook de ogenschijnlijk harde maatregel: ‘Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije’ (Galaten 4:30). Het is dus niet alleen een kwestie van eeuwig behoud, maar ook een kwestie van erven. Een zoon erft, maar een slaaf blijft slaaf en kon in die tijd zelfs onderdeel van de erfenis zijn.
Maar, zo lezen we, ‘de Zoon van God werd in de volheid van de tijd gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus’ (Galaten 4:4-7). Wat een kostbaar evangelie, althans voor ‘de in Bijbelse wortels gewortelden’! Vandaar de oproep: ‘Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten’ (Galaten 5:1).
Ton Stier
1 Zie o.a. ook Filippenzen 3:4-9.
2 Zie ook vers 52: ‘Wee u, wetgeleerden, want u hebt de sleutel van de kennis weggenomen. Zelf bent u niet binnengegaan en u hebt hen die binnengingen, tegengehouden.’
3 Met als consequentie: ‘…wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden’ (Jakobus 2:10).
4 Vergelijk Johannes 1:13.
“Terug naar de Joodse wortels en vooral niet Grieks, maar Joods leren denken…!” Het zijn vandaag veel gehoorde kreten. Maar wat bedoelen we er eigenlijk mee? Stijgt het Joodse denken uit boven het Griekse denken? Het antwoord is ‘ja’, althans voor zover het Joodse denken is gefundeerd in de Joodse Bijbel. Kortom, we moeten niet terug naar de Joodse wortels, maar naar de Bijbelse wortels.
Van de Bijbelse wortels verwijderd
En die stap, zo lezen we in Paulus’ brief aan de Galaten, blijkt complexer dan je misschien zo op het eerste gezicht zou verwachten. De apostel borduurt namelijk niet voort op zijn vroegere expertise: het orthodoxe Jodendom, waarin hij ‘veel meer vorderingen had gemaakt dan zijn leeftijdgenoten onder zijn volk, omdat hij een nog grotere ijveraar voor de overleveringen van zijn vaderen was’ (Galaten 1:14).1 Integendeel, hij zegt: ‘Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie dat door mij verkondigd is, niet naar de mens is. Want ik heb dat ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus’ (Galaten 1:11-12). Dus niet het onderwijs van de beroemde Gamaliël (Handelingen 22:3), maar een rechtstreekse openbaring van de Heere Jezus Zelf was de bron waarin Paulus’ onderwijs geworteld was.
Als we trouwens Jezus’ polemieken met de toenmalige religieuze leiders lezen, beseffen we hoever zij van de Bijbelse wortels verwijderd waren. ‘Wee ook u, wetgeleerden, want u legt de mensen lasten op die moeilijk zijn om te dragen, en zelf raakt u die lasten niet met één van uw vingers aan’ (Lucas 11:46).2 Vandaar Jezus’ oproep aan het ‘gewone’ volk: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’ (Matteüs 11:28-30).
De wet vervuld
In de Galatenbrief lezen we over gelovigen die opnieuw met een hard juk en een zware last van wettelijke verplichtingen worden opgezadeld. Een evangelie dat haaks staat op het evangelie dat Paulus rechtstreeks van de Heere had ontvangen. “Maar,” zo zullen sommigen tegenwerpen, “we kunnen toch niet om de wet heen? De Heere Jezus zei toch: ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen’ (Matteüs 5:17)?”
Als de Heere Jezus tijdens Zijn aardse dienst de wet had afgeschaft, zou Hij Zelf rechtmatig onder de vloek van de wet gekomen zijn. Maar Hij kwam niet om de wet voor Zijn dood en opstanding af te schaffen, maar om de wet te vervullen! Dat wil zeggen, de wet kreeg in Hem haar volle betekenis en bestemming, doordat Hij deze in volmaakte gehoorzaamheid vervulde. En dat Hij ook de vloek van de wet heeft gedragen, was niet omdat Hij, zoals ieder mens, op enig onderdeel had gefaald.3 ‘Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen’ (Jesaja 53:5).
Tijdelijkheid en de betekenis van de wet
Terug naar de Galatenbrief waarin Paulus de tijdelijkheid en betekenis van de wet uiteenzet. ‘Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus (!), opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus’ (Galaten 3:24-26).
Welnu, dit is precies het onderwerp dat de apostel nader verklaart met gebruikmaking van de geschiedenis van Sara en Hagar en hun zonen Isaäk en Ismaël. En daarbij richt hij zich tot degenen die zich opnieuw onder de wet willen stellen met de vraag: ‘Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen’ (Galaten 4:21-26).
Let u op de tegenstellingen die de apostel hier schildert:
• De slavin (Hagar) tegenover de vrije (Sara);
• De naar het vlees (menselijke kracht) geborene, tegenover de uit de belofte geborene4;
• De berg Sinaï (de wet), die samen met het huidige (aardse) Jeruzalem in slavernij verkeert, tegenover het hemelse Jeruzalem dat vrij is en de moeder (beeld van oorsprong) van ons allen is (zie ook Hebreeën 12:22-24).
Alles getuigt hier dus zowel van tegenstelling alsook van uitsluiting; het is of het een of het ander, want ‘als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer’ (Romeinen 11:6).
Zoon en erfenis
Nu begrijpen we ook de ogenschijnlijk harde maatregel: ‘Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije’ (Galaten 4:30). Het is dus niet alleen een kwestie van eeuwig behoud, maar ook een kwestie van erven. Een zoon erft, maar een slaaf blijft slaaf en kon in die tijd zelfs onderdeel van de erfenis zijn.
Maar, zo lezen we, ‘de Zoon van God werd in de volheid van de tijd gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus’ (Galaten 4:4-7). Wat een kostbaar evangelie, althans voor ‘de in Bijbelse wortels gewortelden’! Vandaar de oproep: ‘Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten’ (Galaten 5:1).
Ton Stier
1 Zie o.a. ook Filippenzen 3:4-9.
2 Zie ook vers 52: ‘Wee u, wetgeleerden, want u hebt de sleutel van de kennis weggenomen. Zelf bent u niet binnengegaan en u hebt hen die binnengingen, tegengehouden.’
3 Met als consequentie: ‘…wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden’ (Jakobus 2:10).
4 Vergelijk Johannes 1:13.