Haat is veranderd in houden van, bitterheid in blijdschap!
Tom Polnaija
Hij is timmerman, maar als zijn werkdag voorbij is dan begint zijn echte werk: pastorale zorg, vooral aan jongeren. Ze komen naar hem toe. Ze hebben het van anderen gehoord, hoe die geholpen zijn. Kinderen uit gebroken gezinnen, kinderen met drugsproblemen en noem maar op. Dat doet hij voor God en zijn medemens. “Ik heb alles ook gratis gekregen. Daarom doe ik dit als vrijwilligerswerk.” Aan het woord is Tom Polnaija (51), ooit gijzelnemer van de school in Bovensmilde; na de goede afloop veroordeeld tot zeven jaar gevangenis.
Ik was achttien toen de gijzeling plaatsvond. Daarvoor veroordeeld tot zeven jaar en ik heb daar vier jaar en acht maanden van gezeten. Ik werd steeds overgeplaatst: Veenhuizen, Maastricht, Den Haag, Zutphen en Alkmaar, omdat ik erg opstandig en agressief was. Ik was overal onhandelbaar en wilde nergens aan meewerken. Ik voelde me volkomen onbegrepen en vooral ook te kort gedaan door de samenleving.
Destijds waren we er als Zuid-Molukkers maatschappelijk slecht aan toe. We stonden eigenlijk buiten de samenleving. Ik ben geboren in kamp Westerbork in Drenthe, het vroegere Duits/Nederlandse concentratiekamp voor Joden, die op transport moesten naar de vernietigingskampen. Het was een soort reservaat, ver van het gewone Nederland. Er was aan de ene kant grote vrijheid, vooral voor mij als kind. Altijd in de vrije natuur. Aan de andere kant het isolement, dat sterk werd gevoeld.
Er was grote onderlinge spanning. Dat leidde tot vechtpartijen van de twee groepen die er waren. Er waren namelijk twee leiders, ir. Manusama en generaal Isaäk Tamaela. De generaal wilde de jongeren meenemen naar de Molukken, om daar een vrijheidsoorlog te voeren tegen Indonesië. Mijn vader hoorde bij die groep. Ir. Manusama wilde het oplossen langs vreedzame wegen. Hij wees altijd op de verlossing van Israël door de Here God. Die twee ideeën stonden tegenover elkaar.
Ook de school was binnen het kamp. Het onderwijzend personeel had oprecht het streven ons op een hoger plan te brengen, zodat we mee konden in de Nederlandse samenleving. Verreweg de meeste jongeren kwamen tot de lagere technische school en de huishoudschool. Er was gewoon een gebrek aan motivatie om te leren en je best te doen. Dat kwam vooral omdat de ouders in hun eigen frustraties vastzaten en dat onbewust op de kinderen overdroegen. Mijn ouders spraken er trouwens met mij niet over, maar hun heimwee om terug te gaan was voelbaar. Dat bepaalde je leven en ontwikkelde ook gevoelens van verbittering en haat jegens Nederland.
We voelden ons door Nederland bedrogen. Zuid-Molukkers hadden trouw gestreden in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, de KNIL. We waren trouw aan koningin Wilhelmina en waren bereid ons leven te geven; dat hebben velen ook gedaan. Toen Indonesië zelfstandig werd onder president Soekarno werden ook de Molukken onder die regering geplaatst. Dat voelde als een groot onrecht en een verkwanseling van onze cultuur. Het verraad van Nederland ging zo ver dat onze KNIL-militairen, die in Japanse krijgsgevangenschap hadden gezeten, hun achterstallige soldij nooit hebben uitbetaald gekregen… tot op vandaag. Men had gezegd dat de KNIL-militairen die dat wilden uit veiligheidsoverwegingen, tijdelijk naar Nederland konden komen, om later naar een vrije Molukken terug te keren. Maar dat kwam niet. Snap je de verbittering?
In Westerbork werden telescopen gebouwd en wij moesten het veld ruimen. Dat voelde bij mij niet goed. Ik raakte mijn vrijheid in de natuur kwijt. Voor de mensen was het uiteindelijk beter, want ’s winters was het erg koud in die houten barakken. In datzelfde jaar, 1975, vond de eerste treinkaping plaats in Wijster en enkele dagen later de gijzeling van het Indonesische consulaat in Amsterdam. In mijn ogen was dat erg stoer. Door die acties kwam er meer agressie naar boven onder het Molukse volk. Demonstraties werden gewelddadig en de frustraties bijna tastbaar, ook bij mij.
Daarvóór, in 1973, ik was veertien jaar, ontmoette ik Eli Pieters, een Molukse jongen uit Winterswijk, die evangeliseerde in Assen. Hij nodigde mij uit voor een samenkomst. Ik heb daar met Eli voor het eerst gebeden en de Here Jezus als mijn Redder aangenomen. Ik kreeg post van hem en dat stopte ik onder mijn matras, want niemand mocht dat zien. Ik hield alles geheim, schaamde me er ook wel voor. Ik viel langzaam terug in mijn oude patroon.
We gingen wapens kopen. Er was ook nog veel aan wapens onder de KNIL-soldaten. Het plan was om een school te gijzelen en een trein te kapen. We wilden de regering onder druk zetten om ons te helpen naar een andere bestemming te gaan, zodat we aan militaire trainingen konden beginnen om de Molukken te bevrijden. Het tweede doel was de kapers van Wijster en de gijzelnemers van het consulaat vrij te krijgen. Ik besloot naar de school te gaan en anderen naar de trein. Wij waren met z’n vieren. Toen we binnenkwamen om een uur of negen hebben we een paar keer in de lucht geschoten. Iedereen was gelijk doodsbang en ik zelf misschien wel het meest. Je zit eigenlijk midden in een persoonlijke crisis en dan doe je zoiets, waarvan je weet dat het niet goed is.
Er waren honderdenvijf kinderen. Na een paar dagen lieten we de kinderen vrij; de onderwijzers werden na twintig dagen bevrijd. Zolang duurde de gijzeling. Er werd eten gebracht, een vroegere juf van mijn kleuterschool kwam eten brengen voor de kinderen. Ze heeft me gelukkig niet gezien. Vanuit de gevangenis heb ik haar een kaartje gestuurd. Ik schreef haar een bedankje dat zij het voor de kinderen heeft opgenomen. Wij hadden afgesproken dat we de kinderen absoluut niets zouden aandoen. Ik was wel de meest agressieve van ons vieren en dat moeten de kinderen wel hebben gezien. Ze waren bang voor me. Veel kinderen werden ziek en toen hebben we ze in groepen vrijgelaten. Zes onderwijzers bleven over, waaronder het schoolhoofd. Ik herinner me alleen zijn voornaam: Eef.
Dertig jaar later voerden we een toneelstuk op over de gijzeling. Eef was ook in de zaal. Hij had laten weten me niet te willen ontmoeten. Vanaf het podium heb ik hem om vergeving gevraagd. Hij heeft er een zwaar trauma van overgehouden, net als ook andere mensen. Dat vind ik nog steeds heel erg. Vorig jaar heb ik nog twee vrouwen, toen meisjes, om vergeving gevraagd; we moesten erg huilen. Ik heb met ze mogen bidden.
We werden verrast om vijf uur ’s morgens. Ze gooiden eerst luchtdrukgranaten naar binnen en dan blijf je niet op je benen staan. Toen reed een tank naar binnen. Mariniers sloegen ons in de boeien en we werden afgevoerd naar verschillende locaties. Ik was een uiterst bitter jong mens van 18 jaar. Zes jongens in de trein kwamen diezelfde morgen om. De trein werd doorboord met kogels. Ik hoorde dat pas weken later. Mijn zoon, Joenoes, dat is Maleis voor Jona, heeft in een film over de treinkaping gespeeld. Hij draagt de naam van mijn vriend die daarbij omkwam. Het heeft me emotioneel veel gedaan. Ik wilde dat mijn zoon vrij zou blijven van mijn agressies van toen. We hebben er veel over gepraat en samen gebeden.
In 1996 hoorde ik jou (FtV) voor de televisie. Je zei: “Ik wil met je bidden. Dat raakte me enorm aan. Ik heb met je meegebeden en ik moest heel erg huilen. Toen kwam de Geest van God terug en ik kwam terug bij de Here Jezus, die ik op veertienjarige leeftijd had aangenomen als mijn Redder. Ik herinnerde mij dat ik toen met God een verbond had gesloten. Hij heeft me daar opnieuw gegrepen.
Daarvoor deed ik ook aan voorouderverering en allerlei occulte dingen. In 1983 had ik van een Molukse tovenaar, een ‘doekoen’, allerlei occulte spullen gekregen met stenen, spreuken, etc. Vorige maand was hij in Nederland. Hij kwam de families bezoeken, ook mijn familie. Ik was erg verrast hem te zien. Hij durfde mij niet aan te kijken. Hij zei alleen: “Jij bent wit geworden.” Die nacht droomde ik dat de Here mij van alle dingen volkomen had gereinigd.
Nu doe ik pastoraal werk, ik spreek in evangelisatiediensten. We worden overal in het land uitgenodigd, omdat ik zing in een muziekgroep, een gospelkoor van ongeveer vijftien mensen, Opwekking, psalmen, gezangen, Johannes de Heer. We komen in allerlei kerken. Er is een opwekking gaande onder de Molukkers in Nederland in verschillende plaatsen. Wij zitten nog steeds in de officiële Molukse kerk. Daar mogen wij de boodschap van de Here uitdragen. Jezus betekent álles voor me. Het besef dat Hij de haat uit mij heeft weggehaald en daarvoor zijn liefde in de plaats gegeven. De Here Jezus heeft mij veranderd! Vroeger haatte ik alle Nederlanders en nu heb ik ze lief met de liefde van God die Hij mij gegeven heeft. Hij heeft mij alles vergeven. Dat weet ik zeker. Dat zegt de Bijbel… alle zonden heb ik Hem beleden en het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden! Zelfs ook van de zonden van mijn voorvaders!
Feike ter Velde
Hij is timmerman, maar als zijn werkdag voorbij is dan begint zijn echte werk: pastorale zorg, vooral aan jongeren. Ze komen naar hem toe. Ze hebben het van anderen gehoord, hoe die geholpen zijn. Kinderen uit gebroken gezinnen, kinderen met drugsproblemen en noem maar op. Dat doet hij voor God en zijn medemens. “Ik heb alles ook gratis gekregen. Daarom doe ik dit als vrijwilligerswerk.” Aan het woord is Tom Polnaija (51), ooit gijzelnemer van de school in Bovensmilde; na de goede afloop veroordeeld tot zeven jaar gevangenis.
Ik was achttien toen de gijzeling plaatsvond. Daarvoor veroordeeld tot zeven jaar en ik heb daar vier jaar en acht maanden van gezeten. Ik werd steeds overgeplaatst: Veenhuizen, Maastricht, Den Haag, Zutphen en Alkmaar, omdat ik erg opstandig en agressief was. Ik was overal onhandelbaar en wilde nergens aan meewerken. Ik voelde me volkomen onbegrepen en vooral ook te kort gedaan door de samenleving.
Destijds waren we er als Zuid-Molukkers maatschappelijk slecht aan toe. We stonden eigenlijk buiten de samenleving. Ik ben geboren in kamp Westerbork in Drenthe, het vroegere Duits/Nederlandse concentratiekamp voor Joden, die op transport moesten naar de vernietigingskampen. Het was een soort reservaat, ver van het gewone Nederland. Er was aan de ene kant grote vrijheid, vooral voor mij als kind. Altijd in de vrije natuur. Aan de andere kant het isolement, dat sterk werd gevoeld.
Er was grote onderlinge spanning. Dat leidde tot vechtpartijen van de twee groepen die er waren. Er waren namelijk twee leiders, ir. Manusama en generaal Isaäk Tamaela. De generaal wilde de jongeren meenemen naar de Molukken, om daar een vrijheidsoorlog te voeren tegen Indonesië. Mijn vader hoorde bij die groep. Ir. Manusama wilde het oplossen langs vreedzame wegen. Hij wees altijd op de verlossing van Israël door de Here God. Die twee ideeën stonden tegenover elkaar.
Ook de school was binnen het kamp. Het onderwijzend personeel had oprecht het streven ons op een hoger plan te brengen, zodat we mee konden in de Nederlandse samenleving. Verreweg de meeste jongeren kwamen tot de lagere technische school en de huishoudschool. Er was gewoon een gebrek aan motivatie om te leren en je best te doen. Dat kwam vooral omdat de ouders in hun eigen frustraties vastzaten en dat onbewust op de kinderen overdroegen. Mijn ouders spraken er trouwens met mij niet over, maar hun heimwee om terug te gaan was voelbaar. Dat bepaalde je leven en ontwikkelde ook gevoelens van verbittering en haat jegens Nederland.
We voelden ons door Nederland bedrogen. Zuid-Molukkers hadden trouw gestreden in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, de KNIL. We waren trouw aan koningin Wilhelmina en waren bereid ons leven te geven; dat hebben velen ook gedaan. Toen Indonesië zelfstandig werd onder president Soekarno werden ook de Molukken onder die regering geplaatst. Dat voelde als een groot onrecht en een verkwanseling van onze cultuur. Het verraad van Nederland ging zo ver dat onze KNIL-militairen, die in Japanse krijgsgevangenschap hadden gezeten, hun achterstallige soldij nooit hebben uitbetaald gekregen… tot op vandaag. Men had gezegd dat de KNIL-militairen die dat wilden uit veiligheidsoverwegingen, tijdelijk naar Nederland konden komen, om later naar een vrije Molukken terug te keren. Maar dat kwam niet. Snap je de verbittering?
In Westerbork werden telescopen gebouwd en wij moesten het veld ruimen. Dat voelde bij mij niet goed. Ik raakte mijn vrijheid in de natuur kwijt. Voor de mensen was het uiteindelijk beter, want ’s winters was het erg koud in die houten barakken. In datzelfde jaar, 1975, vond de eerste treinkaping plaats in Wijster en enkele dagen later de gijzeling van het Indonesische consulaat in Amsterdam. In mijn ogen was dat erg stoer. Door die acties kwam er meer agressie naar boven onder het Molukse volk. Demonstraties werden gewelddadig en de frustraties bijna tastbaar, ook bij mij.
Daarvóór, in 1973, ik was veertien jaar, ontmoette ik Eli Pieters, een Molukse jongen uit Winterswijk, die evangeliseerde in Assen. Hij nodigde mij uit voor een samenkomst. Ik heb daar met Eli voor het eerst gebeden en de Here Jezus als mijn Redder aangenomen. Ik kreeg post van hem en dat stopte ik onder mijn matras, want niemand mocht dat zien. Ik hield alles geheim, schaamde me er ook wel voor. Ik viel langzaam terug in mijn oude patroon.
We gingen wapens kopen. Er was ook nog veel aan wapens onder de KNIL-soldaten. Het plan was om een school te gijzelen en een trein te kapen. We wilden de regering onder druk zetten om ons te helpen naar een andere bestemming te gaan, zodat we aan militaire trainingen konden beginnen om de Molukken te bevrijden. Het tweede doel was de kapers van Wijster en de gijzelnemers van het consulaat vrij te krijgen. Ik besloot naar de school te gaan en anderen naar de trein. Wij waren met z’n vieren. Toen we binnenkwamen om een uur of negen hebben we een paar keer in de lucht geschoten. Iedereen was gelijk doodsbang en ik zelf misschien wel het meest. Je zit eigenlijk midden in een persoonlijke crisis en dan doe je zoiets, waarvan je weet dat het niet goed is.
Er waren honderdenvijf kinderen. Na een paar dagen lieten we de kinderen vrij; de onderwijzers werden na twintig dagen bevrijd. Zolang duurde de gijzeling. Er werd eten gebracht, een vroegere juf van mijn kleuterschool kwam eten brengen voor de kinderen. Ze heeft me gelukkig niet gezien. Vanuit de gevangenis heb ik haar een kaartje gestuurd. Ik schreef haar een bedankje dat zij het voor de kinderen heeft opgenomen. Wij hadden afgesproken dat we de kinderen absoluut niets zouden aandoen. Ik was wel de meest agressieve van ons vieren en dat moeten de kinderen wel hebben gezien. Ze waren bang voor me. Veel kinderen werden ziek en toen hebben we ze in groepen vrijgelaten. Zes onderwijzers bleven over, waaronder het schoolhoofd. Ik herinner me alleen zijn voornaam: Eef.
Dertig jaar later voerden we een toneelstuk op over de gijzeling. Eef was ook in de zaal. Hij had laten weten me niet te willen ontmoeten. Vanaf het podium heb ik hem om vergeving gevraagd. Hij heeft er een zwaar trauma van overgehouden, net als ook andere mensen. Dat vind ik nog steeds heel erg. Vorig jaar heb ik nog twee vrouwen, toen meisjes, om vergeving gevraagd; we moesten erg huilen. Ik heb met ze mogen bidden.
We werden verrast om vijf uur ’s morgens. Ze gooiden eerst luchtdrukgranaten naar binnen en dan blijf je niet op je benen staan. Toen reed een tank naar binnen. Mariniers sloegen ons in de boeien en we werden afgevoerd naar verschillende locaties. Ik was een uiterst bitter jong mens van 18 jaar. Zes jongens in de trein kwamen diezelfde morgen om. De trein werd doorboord met kogels. Ik hoorde dat pas weken later. Mijn zoon, Joenoes, dat is Maleis voor Jona, heeft in een film over de treinkaping gespeeld. Hij draagt de naam van mijn vriend die daarbij omkwam. Het heeft me emotioneel veel gedaan. Ik wilde dat mijn zoon vrij zou blijven van mijn agressies van toen. We hebben er veel over gepraat en samen gebeden.
In 1996 hoorde ik jou (FtV) voor de televisie. Je zei: “Ik wil met je bidden. Dat raakte me enorm aan. Ik heb met je meegebeden en ik moest heel erg huilen. Toen kwam de Geest van God terug en ik kwam terug bij de Here Jezus, die ik op veertienjarige leeftijd had aangenomen als mijn Redder. Ik herinnerde mij dat ik toen met God een verbond had gesloten. Hij heeft me daar opnieuw gegrepen.
Daarvoor deed ik ook aan voorouderverering en allerlei occulte dingen. In 1983 had ik van een Molukse tovenaar, een ‘doekoen’, allerlei occulte spullen gekregen met stenen, spreuken, etc. Vorige maand was hij in Nederland. Hij kwam de families bezoeken, ook mijn familie. Ik was erg verrast hem te zien. Hij durfde mij niet aan te kijken. Hij zei alleen: “Jij bent wit geworden.” Die nacht droomde ik dat de Here mij van alle dingen volkomen had gereinigd.
Nu doe ik pastoraal werk, ik spreek in evangelisatiediensten. We worden overal in het land uitgenodigd, omdat ik zing in een muziekgroep, een gospelkoor van ongeveer vijftien mensen, Opwekking, psalmen, gezangen, Johannes de Heer. We komen in allerlei kerken. Er is een opwekking gaande onder de Molukkers in Nederland in verschillende plaatsen. Wij zitten nog steeds in de officiële Molukse kerk. Daar mogen wij de boodschap van de Here uitdragen. Jezus betekent álles voor me. Het besef dat Hij de haat uit mij heeft weggehaald en daarvoor zijn liefde in de plaats gegeven. De Here Jezus heeft mij veranderd! Vroeger haatte ik alle Nederlanders en nu heb ik ze lief met de liefde van God die Hij mij gegeven heeft. Hij heeft mij alles vergeven. Dat weet ik zeker. Dat zegt de Bijbel… alle zonden heb ik Hem beleden en het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden! Zelfs ook van de zonden van mijn voorvaders!
Feike ter Velde