Haat en verbittering moesten wijken voor Gods liefde

Feike ter Velde • 90 - 2014 • Uitgave: 22
Jacques Vermeulen (51) woont in Oostenrijk en is daar chef-kok. Hij is geboren in een rooms-katholiek gezin in Brabant, als de oudste van zeven kinderen. Beide ouders waren alcoholist, met alle gevolgen van dien: verwaarlozing, mishandeling en een groeiende haat naar zijn ouders. Bitterheid en boosheid en gedachten aan het ombrengen van zijn ouders waren in zijn tienerjaren dominant aanwezig. Herbeleving van zijn jeugdverschrikkingen thuis bezorgde hem lange tijd nachtmerries. Nu kan hij het vertellen, nu vergeving en Gods liefde zijn leven hebben veranderd. Jacques vertelt:

Ik was een bang en onzeker jongetje in mijn tienerjaren en vervuld met haat. Toch heb ik al jong iets gemerkt van Gods liefde bij mijn eerste communie in de katholieke kerk. De pastoor vertelde over het sterven en de opstanding van de Here Jezus… voor ons, voor mij! Ik ben dat nooit vergeten. Later in mijn tienertijd kwam ik in contact met Jehovagetuigen, maar daar vond ik niets.
Ik ben nog getrouwd geweest, heb in Rotterdam gewoond, maar door drank en feesten is alles kapot gegaan. Ik raakte als dakloze op straat en moest wat te eten halen in de Pauluskerk. Ik stal allerlei dingen en kreeg een groeiend schuldgevoel. Maar de woede tegen alles en iedereen behield de overhand. Een keer gooide ik een grote steen door een winkelruit. Deze innerlijke woede was vooral op mijzelf gericht. Ik was niet in staat geweest, als oudste kind van het gezin, om mijn broertjes en zusje tegen mijn ouders te beschermen. Ik was verantwoordelijk, vond ik. Ik voelde me machteloos, woedend en vooral schuldig.

Onrustig, verward en boos
Op een dag ben ik het politiebureau in Den Haag binnengestapt om me als zware crimineel te melden. Ik loog alles bij elkaar aan misdaden die ik had gepleegd. Overvallen, inbraken en diefstal. Maar diep in mijn hart hoopte ik dat ze mij de hulp zouden aanbieden die ik zo dringend nodig had. Omdat mijn opgebiechte ‘misdaden’ zich in Rotterdam hadden voorgedaan werd ik door twee rechercheurs opgehaald en in Rotterdam in de cel gestopt. Ik sliep niet, ik was onrustig, verward en boos. Bij de verhoring de volgende morgen loog ik opnieuw alles bij elkaar. Allerlei onopgeloste inbraken en diefstallen kwamen op mijn lijstje terecht en ik bekende ze. Ik ondertekende de lange lijst aan gelogen bekentenissen.
In de gevangenis gaf een bewaker mij een Bijbel en vertelde mij over de Here Jezus. Maar ik werd heel kwaad en gooide het Bijbeltje weg. Die nacht heb ik in een brief aan God geschreven dat Hij zich om mij niet druk hoefde te maken, want ik was niks, helemaal niks! Er waren mensen genoeg op de wereld die echt hulp nodig hadden. Zij waren het waard geholpen te worden. Ik niet.

Ik was niets waard
De advocaat bij mijn rechtszaak zei dat hij niets van mijn verhaal geloofde. Ik liet het maar zo. Hij zei tegen de rechter dat de bekentenis mijn noodkreet om hulp was. Maar de rechter vroeg mij nogmaals of ik dit allemaal had gedaan en ik zei heel duidelijk en krachtig: “Ja.” Mijn veroordeling luidde 30 maanden gevangenisstraf waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Nu wist ik het: ik was een crimineel. Ik kreeg geen hulp, maar een verdiende straf. Ik was mijn familie tot schande. Ik was helemaal niets, maar dan ook niets waard.
Terug in mijn cel heb ik mijn beide polsen doorgesneden terwijl ik heel hard tot Jezus riep. Via het ziekenhuis terug in de cel kwamen twee bewakers mij opzoeken. Zij kwamen het Evangelie vertellen en gaven me een Bijbel. Ik ben er stiekem in gaan lezen, als niemand het zag. Deze bewakers kwamen elke dag even langs, soms samen, soms alleen. Zo maar, even aandacht of een bemoedigend woord. Ze vroegen of de mensen van hun kerk mij af en toe een kaartje mochten sturen of mochten opzoeken. Ik kreeg nooit bezoek en ook nooit post.
Ik schaamde me kapot dat ik in de gevangenis zat. Maar vanaf dat moment werd het anders. Lieve, vriendelijke mensen kwamen mij bezoeken, mij over Jezus vertellen en met me bidden. Dat laatste vond ik in het begin erg eng. Een hele lieve mevrouw zei dat het haar niet kon schelen waarom ik in de gevangenis zat, maar dat Jezus heeft gezegd: ‘Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal je rust geven.’ Dat sloeg diep in! Ik heb een gebed gebeden. Pas na drie weken datzelfde te bidden hoorde ik een stem zeggen dat ál mijn zonden waren vergeven. Toen kwam er rust over me.

‘God roept U’
Na enige tijd mocht ik een weekend op verlof. Maar ik wist niet waar ik heen zou gaan. Ik had geen adres. Dus ging ik met de trein naar Amsterdam. Toen ik uit het station kwam, las ik op een groot gebouw in blauwe neonletters aan de overkant: ‘God roept U’ en ‘Jesus loves you!’ Ik werd daar liefdevol ontvangen en kwam in een Youth Hostel van het Heil des Volks terecht.
Ik moest daar toiletten en douches schoonmaken, maar dat vond ik niet erg. Ik was daar ieder weekend welkom. Na mijn vrijlating heb ik daar een ongeveer een jaar gewoond. Toen ben ik naar de Bijbelschool in Capernwray, Carnforth, Engeland gegaan. Maar al die maanden bleven mijn nachtmerries en herbelevingen van vroeger een grote rol spelen. De woede was nog steeds niet weg.

Alles werd nieuw
Zeventien jaar ben ik getrouwd geweest, maar mijn vrouw had ook veel psychische problemen. De spanningen gaven ook voeding aan mijn innerlijke woede. Ze heeft veel van me moeten verdragen.
Na de scheiding voelde ik me absoluut mislukt. Ik raakte steeds verder bij God vandaan. Ik ging op mezelf wonen, ver weg van de mensen, op het platteland. Regelmatig kwamen er geestelijke liedjes in mijn gedachten en tijdens een wandeling zong ik ‘Welk een vriend is onze Jezus’. Ik wilde het eigenlijk niet, maar het kwam gewoon. Op een nacht in november heb ik alles voor Gods aangezicht uitgestort: verdriet, pijn, woede, zonden. Ik kon daarna vergeven, mijn ouders, iedereen! Een wonder! Na een bezoek ging ik van mijn ouders houden! Alles werd nieuw! Door Jezus, mijn Heer en mijn Heiland!

Feike ter Velde