‘Ha, die Kees…!’

Yme Horjus • 91 - 2015 • Uitgave: 2
Er is een nieuwe trend waarneembaar binnen de beroepsgroep van predikanten: het dragen van een priesterboordje zoals dat altijd al het gebruik is geweest bij de geestelijkheid in de Rooms -katholieke kerk. Is dat om meer eenheid te creëren tussen de kerken? Nee, het gaat om zichtbaarheid en herkenbaarheid als vertegenwoordiger van de kerk.

Was het dan zo slecht gesteld met die zichtbaarheid? Een predikant vertelde in Trouw dat hij ervoer dat mensen hem nu gemakkelijker aanspraken. Hij was met zo’n priesterboord herkenbaar als iemand van de kerk en in het openbaar vervoer keken mensen net iets langer naar hem en voelden zich kennelijk veilig om naast hem te zitten. Een andere predikant liet in het ND, dat ook over die trend berichtte, optekenen dat hij bij de bakker dertig cent tekort kwam. Het winkelmeisje zei vriendelijk: “Ach meneer, laat maar zitten.” De predikant liet weten dat zoiets hem zonder priesterboordje nooit overkwam.

Tip 92: wit boordje
Het priesterboordje en andere herkenbare uitingen van het dragen van een geestelijk ambt was hét gesprek tijdens de predikantendag van de jubilerende Protestantse Kerk op een septemberdag in 2014. De vraag werd gesteld of de schroom werd afgeworpen en de dominees de bescheidenheid voorbij waren. In het publieke domein als predikant ervoor uit komen dat je van-de-kerk bent, vraagt wel een zekere moed: je schaamt je niet voor het evangelie, zoals Paulus daar ergens toe oproept. Het initiatief om een wit boordje te dragen is tip 92 uit een boekje ‘100 tips & stops voor de missionaire gemeente’, dat de PKN haar tweeduizend predikanten heeft aanbevolen.
Predikanten moeten dan wel een drempel over, want vanaf de jaren zestig was het adagium om zo min mogelijk op te vallen. Het ambt van predikant werd steeds lager gewaardeerd en vager geprofileerd. Er trad zelfs een informalisering op van het ambt van predikant. ‘Doe maar gewoon’, was het uitgangspunt vanaf die tijd. Je mocht de predikant zelfs bij de voornaam noemen: “Zeg maar Kees!” Er zat natuurlijk een goede kant aan. De zelfverheffing boven de mensen kreeg nauwelijks kans op die manier. De predikant werd aanraakbaar. Hij was één van ons, zo voelden de mensen dat in de kerk. Als er al drempels waren, dan werden die mooi geslecht en was het pastoraat daarmee gediend.

Ver-kees-ing en afbladdering
Maar er zat ook een keerzijde aan. Mag een voorganger niet iets uitstralen van de verhevenheid van het Woord dat hij brengt? Loop je niet het gevaar dat een informalisering van het ambt ook een ontwaarding van de boodschap met zich meebrengt? Het kan in de kerk ook te gewoon worden. Alsof het niet gaat om een boodschap die alles overtreft en alles overstijgt! Als mensen “Ha, die Kees!” zeggen, moeten we ons er dan eigenlijk niet wat ongemakkelijk bij voelen?
Sommige mensen weten van geen grenzen en trivialiseren de distanties die er mogen en zelfs moeten zijn. Zo gewoon is het ambt van predikant niet en we moeten achteraf ons leedwezen erover uitspreken dat de ‘ver-kees-ing’ zijn intrede in de meeste kerken en gemeenten heeft gedaan. Want onwillekeurig heeft dat zijn invloed ook gehad op de afbladdering van het Woord dat via dat ambt gestalte, stem en gedaante kreeg. Zo gewoon is dat Woord niet…

Aanleiding tot een goed gesprek
Maar de jaren van de informalisering zijn nu voorbij. Het verlangen om het evangelie meer manifest te laten zijn in de samenleving is daarvoor in de plaats gekomen. De tijden zijn veranderd en wij veranderen mee. Het lijkt wel een paradox: een priesterboordje, waarmee het ambt wordt benadrukt, zorgt ervoor dat er meer openheid en contact komt. Mensen raken zomaar in gesprek in de tram of de metro met een predikant. Ik hoop dat er niet een stukje ijdelheid onder schuil gaat van predikanten om toch een bepaalde status te willen ophouden. Want als in de praktijk blijkt dat mensen het ergens toch ook wel mooi vinden, kan dat natuurlijk het ego van de predikant strelen en dan zijn we ineens ook voorbij aan alle mooie intenties.
Volgens mij is hier een andere ontwikkeling mee verbonden: we zijn in de samenleving van een gedoogcultuur zo langzamerhand terecht gekomen in een handhavingscultuur. Dat wil zeggen dat het gezag meer inhoud gaat krijgen. Mensen verlangen meer duidelijkheid en zoeken naar voorbeeldfiguren die weten hoe het zit. Dat schept inderdaad kansen voor het uitdragen van het evangelie. Een priesterboordje kan dan zomaar een aanleiding zijn voor een goed gesprek, al duurt dat maar zolang men niet uit de tram hoeft te stappen. Maar heeft de Heer niet vaker zulke aanleidingen gebruikt waardoor mensen later tot levend geloof kwamen?

Creatief durven zijn
Ik weet nog niet of ik ertoe overga om een priesterboordje te dragen. Mijn christen-zijn moet toch vooral uit mijn levenshouding en mijn daden blijken? Nergens in het evangelie lezen we een aanbeveling om er een bepaalde dresscode op na te houden. Niet het uiterlijk, maar het innerlijk is van belang. Laat mijn leven een getuigenis mogen zijn. Maar tóch, dat priesterboordje kan toch iemands leven een drastische wending geven doordat het aanleiding is voor gesprek! Ik moet er nog verder over nadenken. Maar een kruisje op de revers of een visje op de auto kunnen toch ook een gesprek op gang brengen? De meest essentiële vraag is: hoe kan ik een getuige van Christus zijn? Daarin moeten we creatief durven te zijn en over drempels durven gaan.

Yme Horjus