Gyl

Gieneke van Veen-Vrolijk • 89 - 2013 • Uitgave: 5
‘Mijn ziel zal juichen in de HERE…’ (Psalm 35:9)

In de Hebreeuwse Bijbel komen verschillende werkwoorden voor die het begrip lofprijzen uitdrukken. Deze werkwoorden vormen samen een groep die aangeduid kan worden als ‘lofprijzingsterminologie’. Elk werkwoord behorend tot deze groep brengt één of meerdere aspecten van lofprijzing naar voren. Onder deze bijzondere werkwoordengroep vallen ook die werkwoorden die vreugdevol grootmaken en bejubelen van de Here God uitdrukken. Tot deze categorie behoort het werkwoord ‘gyl’ dat betekent: zich verheugen, juichen, toejuichen, jubelen, bejubelen. Het gaat niet alleen om juichen en jubelen, maar in bepaalde gevallen vooral om het ‘bejubelen’ en ‘toejuichen’, waardoor het werkwoord ‘gyl’ dan ook de betekenis kan hebben van: verheffen, verhogen, verheerlijken.
Het werkwoord ‘gyl’ komt overwegend voor in de Psalmen en de Profeten. In de Thora en in de historische boeken komt het niet voor. In de Bijbeltekst wordt ‘gyl’ zowel voor individuele personen als collectief (voor groepen) gebruikt.
Het werkwoord ‘gyl’/verheugen/juichen drukt vaak spontane uiting van vreugde uit, uitbundig vreugdebetoon. Van dit werkwoord is ook het (gelijkluidende) zelfstandig naamwoord ‘gyl’ afgeleid, met de betekenis: gejubel, gejuich, vreugde(betoon). Een hieraan verwant woord komt waarschijnlijk voor in de naam Abighayil, ‘Abigaïl’: mijn Vader is vreugde.
‘Gyl’/juichen wordt in algemene ‘seculiere’ zin gebruikt, zoals bij het vreugdevol en dankbaar binnenhalen van de oogst. Een goede oogst is reden voor blijdschap en gejuich. Toch houdt ook dit een vorm van eerbetoon aan de Here God in, de Gever van alle boom- en bodemvrucht. Hij schenkt immers regen en dauw, onmisbaar voor groei van de gewassen (Deuteronomium 33:13-17,28; Genesis 27:28,39; 49:25; Hosea 14:6; vgl. Deuteronomium 32:2, Psalm 133:3). Ook een koninklijke bruiloft is reden voor blij gejuich, zoals beschreven in Psalm 45:16.

Vreugdevol jubelen voor God
Maar ‘gyl’/juichen/gejuich heeft vooral een ‘gewijd’, geestelijk gebruik, met name in verband met het bejubelen, verheffen en grootmaken van de Here God. Zo komt dat duidelijk naar voren in Psalm 43 waarin de psalmist zijn klachten en noden uit, maar tegelijkertijd spreekt over het vertrouwen op God. Hij voelt zich ellendig, verworpen en opgejaagd, maar belijdt toch “U bent de God van mijn kracht” (vers 2). Daarom bidt hij om de leiding van Gods licht en waarheid (vers 3) in de geloofsovertuiging “Ik zal komen tot Gods altaar, tot God, de blijdschap van mijn ‘gyl’/vreugde/gejubel…” (vers 4). Ook wij mogen de Here belijden en dankbaar verheerlijken voor ontvangen verlossing, zoals we dat lezen in Jesaja: “… zie dit is onze God … wij hebben op Hem gewacht, wij zullen ons ‘gyl’/verheugen en verblijden in zijn heil” (Jesaja 25:9).

God verheerlijken te allen tijde
Dit vreugdevol bejubelen van God geldt niet uitsluitend in tijden van geluk en voorspoed, maar vaak juist in perioden van beproeving, moeiten en allerlei vormen van strijd. Dit komt op een opmerkelijke wijze tot uitdrukking in Psalm 35, die geduid kan worden als een persoonlijke klacht. David bidt hier dat de Here hem tegemoet zal komen met hulp en uitredding uit het gevaar van zijn dreigende vijanden (vers 1-3), die zonder reden valstrikken voor hem zetten om hem te vangen (vers 7). Echter, vooruitblikkend naar Gods heil en uitredding zingt hij: “Maar mijn ziel zal ‘gyl’/juichen in de Here…” (vers 9). Hij weet dat zijn God hem te hulp zal komen en is verzekerd van zijn verlossing en daarover kan hij zich, ondanks en te midden van alle ellende en dreigingen, ‘gyl’/verheugen. Menselijkerwijze is dit een onmogelijke tegenstelling: in nood en gevaar je toch verheugen, al is het met tranen in de ogen... Maar dit is mogelijk bij de Here, omdat Hijzelf de bron én basis is van die innerlijke vreugde in Hem en in zijn heil. Daarom houdt ‘gyl’/bejubelen niet een louter uiterlijk vertoon van blijdschap in, maar het uiten van een diepgeworteld geloofsvertrouwen op de Here God.
Zo wordt dat ook verwoord in Psalm 9, eveneens een gebed om hulp en uitredding. De psalmist blikt eerst terug naar al Gods grote daden in het verleden (vers 1-10) en smeekt Hem dan om hulp te midden van wie hem haten (vers 14). Hij zingt dan “…ik zal al uw lofprijzingen vertellen, ik zal ‘gyl’/juichen/verheugd zijn in uw heil…” (vers 15).
“Mijn ziel zal ‘gyl’/zich verheugen in mijn God…” (Jesaja 61:10).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk