Goedkope genade

Yme Horjus • 90 - 2014 • Uitgave: 9
Ik las een tijd geleden in het Nederlands Dagblad een artikel van een zekere D.H. Williams, hoogleraar patristiek en theologiegeschiedenis aan de Baylor University in Amerika. Hij had een dienst bezocht in een megakerk en had daar een aantal vragen aan overgehouden als het gaat om de profanatie (ontheiliging) van het evangelie die hij daar aantrof.

Hij vertelt dat ‘de zaal veel weg had van een bioscoop: vloerverlichting, beklede stoelen, beeldeffecten op twee grote schermen, muziek uit de geluidsversterkers. Een muziekteam kwam het podium op om de dienst met livemuziek te beginnen.’ ‘Het was donker en ik dacht’, schrijft Williams, ‘dat ik het publiek hoorde meezingen, maar dat was onmogelijk uit te maken. En hoewel ik op de voorste rij zat, voelde ik dat de gemeente bijna overbodig was bij de activiteit op het podium.’ Het publiek fungeerde als passieve toeschouwer en de songteksten hadden een beperkte woordenschat. Woorden als ‘groot’ en ‘hoog’ kwamen er prominent in voor. Verder gaven deze songteksten de gemeente inhoudelijk weinig substantieels mee.
Hij werd getroffen door wat er toen gebeurde en wat hij ervoer als een ernstige profanatie. Direct na het zingen werden de ingrediënten van het avondmaal haastig rondgedeeld, zonder enige aankondiging en al helemaal zonder de instellingswoorden van Paulus. Alle bezoekers namen deel aan de viering van het avondmaal zonder dat er onderscheid werd gemaakt tussen gasten en leden van de gemeente. Williams schrijft: ‘Ik was verbaasd hoe geruisloos efficiënt het allemaal ging. Het hadden ook chips en 7UP kunnen zijn wat we doorgaven. Niemand gaf enige uitleg over het delen van het sacrament. Het leek een strikt verticale ontmoeting tussen ieder individu en God.’

Geen eigenheid meer
Williams miste het besef van heiligheid voor het heilsgeheim van de genade. Hij wil niet zomaar niet-christenen wegsturen of buiten de deur houden, maar wil leren van de vroege kerk die haar ‘welkom’ aan de wereld omkleedde met waarborgen voor haar eigen identiteit en integriteit. Het voorbeeld van de vroege kerk noemt hij een waarschuwing voor de missionaire gemeente van nu om de parels van het evangelie niet willekeurig rond te strooien, opdat deze schatten niet in handen vallen van hen die er niet klaar voor zijn.
Voor hem was de vraag levensgroot aanwezig welke prijs deze gemeente had betaald voor haar missionaire aanpassing aan de samenleving van vandaag. Hij noemt het een grote ironie dat zo’n twintig jaar geleden veel werd geklaagd dat de kerk ongelovige bezoekers van zich vervreemdde door een teveel aan christelijk jargon. Die kritiek was legitiem. Maar nu lijkt het dat de kerken, in hun impuls om bij de omringende cultuur aan te sluiten, in de omgekeerde fout vervallen. Heeft de passie om iedereen binnen te halen, is zijn vraag, bij kerken het misverstand gewekt dat ze geen eigenheid meer mogen hebben in leer of liturgie, omdat dat hun missie in een wereld van godsdienstige verscheidenheid in gevaar zou brengen?

Wel een kroon, niet het kruis
Wij moeten in deze dingen ons oor te luister leggen bij Bonhoeffer, die meent dat waar de kerk een goedkope genade predikt, een genade die geen concrete gehoorzaamheid vraagt, zij het evangelie verraadt. Er vindt dan een vertekening plaats van Gods bedoelingen met het evangelie als genade voorgesteld wordt als het preken van vergeving zonder dat bekering wordt vereist. Als de doop niet gepaard gaat met een persoonlijke levenstucht en als wij wel een kroon willen, maar niet het bijbehorende kruis van vervolging en lijden. Goedkope genade is een genade zonder discipelschap, zonder radicale navolging en zonder volledige overgave aan Jezus Christus. In de dagen van Bonhoeffer was dat gevaar levensgroot aanwezig, maar ook nu is zijn analyse van belang voor het huidige tijdsgewricht met zijn nadruk op Gods liefde die onvoorwaardelijk is en waarin de notie van de toorn over de zonde nagenoeg uit de prediking en de leer van de kerk is verdwenen.

Noodzakelijke afzondering
In veel preken in de evangelische wereld komt het bijna niet meer voor dat gelovigen wordt voorgehouden dat het christen-zijn kruisdragen en zelfverloochening inhoudt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Bonhoeffer teruggrijpt op het theologisch concept van de disciplina arcani (de tucht van het geheimenis) uit de vroege kerk. Die vroege kerk was niet alleen maar laagdrempelig. Die had zijn besloten samenkomsten voor de leden van de gemeente waarin het ging om het arcanum, het geheimenis. Kenmerkend voor dit arcanum was de afzondering van de wereld en de concentratie op het eigenlijke geheim.
De gemeente kent ook momenten waarin zij met haar Heer alleen is. Er is dan bij zo’n bijeenkomst een hoge drempel om het geheimenis van het evangelie voor profanatie te behoeden en de gelovigen te bepalen bij het hart van het geloof in hun Heer en Heiland. In het bijzonder gebeurde dat bij de viering van het avondmaal, waarbij de deelname beperkt wordt tot de kring van gelovigen. De beweging naar buiten heeft als absolute voorwaarde dat er ook een beweging naar binnen is.

De grote Goedmaker?
Ik schrik van recente opmerkingen (in het Nederlands Dagblad van 7 maart) van prof. Jan Hoek, die over de prediking binnen de wereld van de Gereformeerde Bondskerken(!) de staf breekt. Hij signaleert oppervlakkigheid en schraalheid. Dat Christus voor onze zonden stierf en bekering nodig is, komt op de achtergrond. ‘Jezus wordt meer als voorbeeld dan als Middelaar en Borg getekend. Hij is meer Leidsman dan Lam, meer Inspirator dan Verzoener.’
We leven dus in een tijd die de goedkope genade verkiest boven een dure genade. Bonhoeffer heeft dit al in de oorlogsjaren geprofeteerd. God is de grote Goedmaker, die het met alle mensen goed meent en geen kostbaar offer van Zijn Zoon nodig zou hebben. Maar de genade die zo buiten het kruislijden van Jezus om gaat, is krachteloos en flets. Moeten we het in de kerken daarmee doen?

Yme Horjus