God zoekt ware aanbidders!

Leander Janse • 93 - 2017 • Uitgave: 20
Lezen: 1 Samuël 1:1-4:1

“God geeft Zijn Heilige Geest niet aan hen die naar Hem verlangen, niet aan hen die er om bidden, niet aan hen die begeren voortdurend vervuld te zijn; Hij geeft Zijn Geest aan hen die Hem gehoorzamen (Handelingen 5:32).” – Hudson Taylor
“Een opwekking is niets anders dan een nieuw begin in gehoorzaamheid aan God.” – Charles Finney


Een nieuw begin in gehoorzaamheid treffen we aan in één van de donkerste tijden die de Bijbel beschrijft. ‘Het woord van de HEERE was schaars in die dagen.’ Het betreft de dagen van de priester Eli.

God mist aanbidders
Ironisch genoeg blijkt uit de eerste hoofdstukken van 1 Samuël dat alle godsdienstige rituelen er zijn: de hele tabernakeldienst functioneert; er zijn priesters en Levieten en de offers worden gebracht. En toch kan God Zich nauwelijks aan mensen openbaren. Men nadert tot Hem met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Hem vandaan (Matteüs 15:8). God is niet onder de indruk van onze georganiseerde samenkomsten (Jesaja 1:12). God is niet verheugd over onze plichtmatige gebeden (Jesaja 1:13).
Het is aangrijpend dat de uiterlijke eredienst kan floreren, terwijl ‘ons hart ver bij Hem vandaan is’. We hebben een gebouw, er is een voorganger, we zingen onze liederen, de band speelt, we doen wat in de collectezak en we prevelen onze gebeden… maar we kennen de diepe, persoonlijke omgang met Hem niet meer. De gemeente komt samen, maar Jezus staat buiten (Openbaring 3:20) en daarom kan Hij Zijn hart zo weinig met ons delen. Zijn Woord is schaars geworden.

God mist de vrees voor Zijn heilige Naam
‘De eer is weggevoerd uit Israël’, roept later Eli’s stervende schoondochter (4:21). Dat blijkt wel het allermeest uit het feit dat ‘verdorven mannen’ het werk in de tabernakel moesten verrichten (2:12). Ongelovigen die in de kerk het werk van God moeten doen. Het gevolg is dat de offers worden veracht (2:17). Nieuwtestamentisch gesproken kun je zeggen dat het offer van Christus uit het centrum verdwijnt. Jezus’ kostbare bloed wordt niet langer op waarde geschat en ook onze offers aan God, onze toewijding en liefde jegens Hem, verbleken. In plaats daarvan treffen we hebzucht (2:13-16) en ontucht (2:22) aan in de vergadering van de heilige God.
Ondertussen zijn de gevolgen voor de volgende generatie desastreus: ze kennen de HEERE niet. Een opgroeiend geslacht wordt verhinderd God te dienen (2:17). Het is een aangrijpende constatering: Eli is er niet in geslaagd een geestelijke erfenis door te geven.
Het is in Zijn bewogenheid dat God Eli ernstig confronteert: ‘Waarom schop je tegen Mijn offers? Waarom eer jij je zonen meer dan Mij?’ (2:29). Je kunt snel op Eli, als falende vader, neerkijken. Maar, let wel: het vraagt veel moed om in een antichristelijk milieu zonde te blijven benoemen als zonde. Ook vandaag.
God wil niet dat Zijn profeten zwijgen, anders verwildert het volk. Een natie – hoe christelijk ze ooit was – raakt verwijderd van een goede God, Die overigens rechtvaardig zal oordelen. We stuiten hier in deze geschiedenis op een dramatisch dieptepunt: Gods onvermijdelijke oordeel. Een dieptepunt, waarnaar ook ons van origine christelijke Nederland op weg is, gezien alle verval binnen de kerk. Het oordeel begint zelfs bij het huis van God (1 Petrus 4:17).
Eli krijgt een ernstig tafereel voor ogen geschilderd: ‘U zult de nood van Gods woning aanzien, in plaats van al het goede dat Hij Israël gedaan zou hebben’ (2:32). Een bericht om van te rillen. Wie het goede van God – Zijn heerlijke aanwezigheid onder Zijn kinderen – kent, huivert bij de gedachte God afwezig te moeten zien onder Zijn volk. Dat kost bittere tranen.
De vraag is wel: hoe verbroken zijn wij, als we het verval van Jezus’ gemeente waarnemen? Gaat het ons aan het hart als we zien dat de geest van de wereld vele christenen infecteert en de heilige liefde en passie voor Jezus Christus verdooft?

God zoekt en vindt aanbidders!
Maar: een dramatisch dieptepunt vormt voor God soms wonderlijk genoeg een genadig startpunt. God maakt een nieuw begin! Waar doet Hij dat? In de gebrokenheid en dat bij een eenzame, kinderloze vrouw die haar nood voor God uitstort: Hanna. Zíj verlangt naar een gehoorzaam, Godvrezend nageslacht en belooft haar zoon voor Hem af te zonderen (1:11) en hem aan de Heere over te geven (1:28). Juist door haar bittere verdriet heen werkt God aan een geweldige herleving. Wij zijn geneigd om negatief over lijden en tegenslag te denken, maar (ook) hier blijkt dat God lijden gebruikt als middel in Zijn hand om een hoger doel te bereiken.
Hanna is een vrouw van daden. Ze brengt haar Samuël in de tabernakel. We lezen in deze hoofdstukken enerzijds de afbraak van het huis van Eli, het verval van de gevestigde geestelijke orde, maar anderzijds wordt er door God Zelf een nieuwe leider opgericht. ‘Samuel werd groot bij de HEERE’ (zie 2:11,18,21,26). Te midden van verstikkende duisternis in en rond de tabernakel groeit Samuël op en begint God Zich aan Hem te openbaren. Een nieuw begin in gehoorzaamheid aan God. God breekt in Zijn genade op het gebed van één vrouw door de duisternis en het verval heen.
Ik geloof dat ook vandaag eenzelfde ontwikkeling zichtbaar is: enerzijds zien we het geestelijke verval en de wereldgelijkvormigheid in de kerk toenemen, anderzijds zien we (jonge) christenen die tegen de stroom inroeien, die de Heere Jezus Christus met een ongedeeld hart dienen en verwachten!

Uw dienaar luistert
Toen de bekende Schotse prediker Duncan Campbell op het eiland Lewis kwam, brak er na korte tijd een opwekking uit. Later hoorde hij van het geheim van deze opwekking. “God was al op een machtige wijze aan het werk voordat ik de gedachte had naar Lewis te gaan. Dit is hoe en waar het begon: een aantal mannen en twee oudere vrouwen werden zich daar bewust van de ernstige nood in hun kerk. Elke menselijke inspanning had gefaald. Ze beseften dat het enige dat nog voor hen overbleef was om terug te vallen op God. O, hoe waar is het dat wanhoop vaak de baarmoeder is waaruit geloof geboren wordt. Wanneer de mens aan het eind van zichzelf komt – aan het eind van al zijn menselijke krachten – dan heeft hij Gods begin bereikt.” Campbell trof twee oudere zusters op hun aangezicht voor een turfkachel, pleitend slechts op één belofte: ‘Want Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge’ (Jesaja 44:3).
Terug naar Samuel. ‘’Spreek, Heer, want Uw dienaar luistert.” Deze jongen heeft geleerd om naar God te luisteren. Er is een bres geslagen – God openbaart Zich weer aan Zijn kinderen. God vervulde Zijn beloften (3:19) en bekleedt Samuel met Zijn autoriteit (3:20). God verscheen weer in de tabernakel door het Woord, eerst aan Samuel (3:21), maar door Samuel weer aan heel Israël (4:1). Wat een heerlijke herleving!
Ik geloof met heel mijn hart dat God ook in deze donkere tijden mensen zoekt aan wie Hij Zich kan openbaren en aan wie Hij Zijn boodschap kan toevertrouwen. De bevrijdende boodschap van reddende genade in de Heere Jezus Christus!

‘Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem’ (2 Kronieken 16:9).
Wie zegt met Samuel: “Zie hier ben ik! Spreek, want Uw dienaar luistert!?”

Leander Janse