God zoekt de vreemdeling
Het woord allochtoon betekent letterlijk ‘van een andere aarde-gebied’. Volgens de Van Dale betekent het ook ‘vreemd’ of ‘anders. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) besloten in 2016 te stoppen met het gebruik van de woorden 'allochtoon' en 'autochtoon'. Ze zouden te stigmatiserend zijn voor bepaalde bevolkingsgroepen.
In Hebreeën 11 worden een aantal geloofsgetuigen genoemd. Zij hadden een duidelijk kenmerk; ze waren allochtonen in de toenmalige wereld. Ze waren vreemd, ja vreemdelingen. En niet omdat anderen hen zo noemden, zij noemden zichzelf zo. Er staat: ‘zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren’. Vandaag de dag zouden wij zeggen, zij stigmatiseerden zichzelf.
Heersende cultuur
Kom daar nog maar eens om. De kerk verlangt naar aanvaarding van de wereld en dat leidt tot aantasting van zaken die het christendom zo eigen, zo anders, zo vreemd maken. De kerk verliest haar onderscheidend vermogen. De kerk wordt verslonden door de heersende cultuur. Het kwade wordt goed en het goede wordt kwaad genoemd. Het is gemakkelijker mee te drijven met de stroom dan om te worden uitgelachen en voor dom en ouderwets te worden versleten.
De mond snoeren
De geloofsgetuigen, zoals Abraham en Mozes, waren wel in deze wereld maar niet van deze wereld. Hun oog en hart waren gericht op het betere, het hemelse vaderland. Zij waren bereid daar een zware lichamelijke en geestelijke prijs voor te betalen. Ze hebben spot en haat gedragen (vervolging). De wereld was hun niets waard. Broeders, zusters, de wereld loopt naar zijn einde. De christen die vandaag vasthoudt aan Gods geboden, is een vreemde in de wereld en helaas ook in veel kerken. Het is iemand die we graag de mond snoeren en de toegang zouden weigeren. Nog even en er is in Nederland voor ons geen plaats meer.
Ook vandaag zoekt God vreemdelingen, die Hem willen dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.
Frits Boekhoff
In Hebreeën 11 worden een aantal geloofsgetuigen genoemd. Zij hadden een duidelijk kenmerk; ze waren allochtonen in de toenmalige wereld. Ze waren vreemd, ja vreemdelingen. En niet omdat anderen hen zo noemden, zij noemden zichzelf zo. Er staat: ‘zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren’. Vandaag de dag zouden wij zeggen, zij stigmatiseerden zichzelf.
Heersende cultuur
Kom daar nog maar eens om. De kerk verlangt naar aanvaarding van de wereld en dat leidt tot aantasting van zaken die het christendom zo eigen, zo anders, zo vreemd maken. De kerk verliest haar onderscheidend vermogen. De kerk wordt verslonden door de heersende cultuur. Het kwade wordt goed en het goede wordt kwaad genoemd. Het is gemakkelijker mee te drijven met de stroom dan om te worden uitgelachen en voor dom en ouderwets te worden versleten.
De mond snoeren
De geloofsgetuigen, zoals Abraham en Mozes, waren wel in deze wereld maar niet van deze wereld. Hun oog en hart waren gericht op het betere, het hemelse vaderland. Zij waren bereid daar een zware lichamelijke en geestelijke prijs voor te betalen. Ze hebben spot en haat gedragen (vervolging). De wereld was hun niets waard. Broeders, zusters, de wereld loopt naar zijn einde. De christen die vandaag vasthoudt aan Gods geboden, is een vreemde in de wereld en helaas ook in veel kerken. Het is iemand die we graag de mond snoeren en de toegang zouden weigeren. Nog even en er is in Nederland voor ons geen plaats meer.
Ook vandaag zoekt God vreemdelingen, die Hem willen dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.
Frits Boekhoff