God en de mens
God en de mens
Er is veel discussie op gang gekomen binnen de kerk over de verhouding van de mens tot God. Dat heeft een aantal factoren als aanleiding. Ten eerste omdat door de moderne psychologie de mens meer binnen de gezichtskring van de theologie is gekomen. Wat we moderne theologie noemen is misschien wel onder te brengen onder het hoofd "de vermenselijking van God". God werd de bondgenoot van de mens. De Bijbel wordt steeds meer een boek van mensen en God zelf raakt steeds verder uit het zicht, ten gunste van de mens, die waarheid vindt in zichzelf.
De revolutionaire 60-er jaren hebben in kerk en samenleving veel overhoop gehaald. Nog steeds staan we erbij en kijken ernaar, soms lichtelijk verbijsterd. We hoorden van nieuwe inzichten in de Bijbel. Ik herinner me kerkelijke bijeenkomsten waarin de nieuwe inzichten door plaatselijke predikanten, soms op schokkende wijze, werden bekend gemaakt. Ze deden de goegemeente vermoeden dat allerlei nieuwe bronnen waren aangeboord, die de oorspronkelijke opvattingen over de Bijbel, als Woord van God, moesten weerleggen. Zo werd de boodschap van de Exodus niet meer dan de weergave van de ideologie van het socialisme: Israël de onderliggende sociale klasse en Farao het prototype van het overheersende kapitalisme. Onze wijkdominee van toen kwam dit, samen met een deskundige van Kerk en Wereld uit Driebergen aan de Gemeente uitleggen. Die extremen zijn door de tijd gelukkig verbleekt en waardeloos geworden. Maar de gezindheid erachter allerminst. Het komt steeds weer terug in andere gedaanten. Steeds weer schuilt er de vraag achter naar de verhouding tussen God en de mens.
In de vroege kerk vinden we al de gedachte dat de mens de ultieme waarheid in zichzelf meedraagt. Dat werd in de tweede eeuw een stroming: de gnostiek genoemd. Gnostiek hangt samen met het Griekse woord gnosis hetgeen kennen betekent. De apostel Paulus, zelf een wetenschapper uit de hogeschool van Gamaliël, doelde op vroege vormen van de gnostiek in de Colossenzen-brief. Vooral als hij duidt op Gods scheppingshandelen, met Christus daarin als de Hoofdpersoon: " alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen " (Col. 1:16). De Bijbel en de christelijke dogmatiek spreken van een creatio ex nihilo de schepping uit niets. De gnostiek komt uit bij een oerbegin dat er al was en waaruit God vervolgens schiep. God sloot aan op wat er al was. Dat lijkt een onbelangrijke kwestie, maar het heeft uiteindelijk grote gevolgen.
Uit die grondgedachte van de gnostiek komt ook het mensbeeld naar voren: in de mens zit de goddelijke vonk. Heel het evangelie sluit in de visie van de gnostiek dan ook aan bij wat er al is in de mens: de goddelijke vonk. Wie niet helder onderscheidt valt makkelijk in de kuil van de gnostiek, omdat die zo logisch in het verlengde van ons denken lijkt te liggen. Ik stel wel eens de vraag aan christenen: Wat was er eerst, de wedergeboorte of het geloof? Bijna allen die ik het heb gevraagd, vooral evangelische christenen, antwoordden: geloof is er eerst. Ten diepst denkt men dan, onbewust natuurlijk maar toch(!) dat God met het Evangelie van Christus aansluit bij geloof dat er al in ons hart is. Dat is de gedachte van de goddelijke vonk van de gnostiek.
Van ons wordt opnieuw een doordenking van ons geloof gevraagd, omdat deze gedachte van de gnostiek de gelovige steeds weer bedreigt.
De apostel Paulus zegt: "Want ik weet, dat in mij geen goed woont" (Rom. 7:18). Er is dus geen sprake van die goddelijke vonk in ons, waarbij de Heilige Geest met het Evangelie zou aansluiten. De Boodschap van het Nieuwe Testament is, dat we moeten sterven met Christus. Dat is een geloofskwestie. Door het geloof dat God als gave geeft (Ef. 2:8) worden wij "één plant", "samengegroeid", met hetgeen gelijk is aan de dood van Christus (Rom. 6:5). Er is geen aansluitpunt in onszelf, waar de Bijbelse boodschap zou kunnen landen. Het is er gewoon niet, we zijn van nature totaal vervreemd van God, los van Hem, goddeloos. Daarom ligt het begin van ons heil, het initiatief, bij God en niet bij ons. Dat is voor de natuurlijke mens haast onaanvaardbaar. Om die reden alleen al moet de Here in zijn grote genade eerst ons hart veranderen, vernieuwen; we moeten eerst wederom geboren worden. Eerst dan kunnen we gaan geloven in het volbrachte werk van Christus.
Het feit dat we geloven in de Here Jezus Christus is er het bewijs van, dat we van Hem een ander, een nieuw hart hebben gekregen. Veel mensen zitten met dat punt van de wedergeboorte en stellen er de verkeerde vragen bij: hoe kan ik dit, of hoe kan ik dat. Het antwoord daarop is: wij kunnen niets. Als we dat gaan zien eerst dan kunnen we geloven in Gods Woord, namelijk dat Hij àlles kan (Ef. 3:20). "Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren" (1 Joh. 5:1). Geloof volgt hier op de wedergeboorte. Eerst God en dan de mens.
In onze tijd moeten we de volgorde van Gods handelen en de plaats van de mens daarin weer op bijbelse wijze leren verwoorden. Veel van het nieuwe, evangelische, zoals dat in liederen tot ons komt, draagt die aloude gnostiek in zich. Vaak wordt de zonde verdoezeld in liederen zoals "Hij kwam en droeg mijn pijn ". De mens als slachtoffer van de omstandigheden, waarbij het Evangelie aansluit: Hij kwam om mijn pijn te helen. Maar de Bijbel leert, dat Hij kwam om de zonde te dragen. Daar ligt ten diepste het conflict altijd weer, ook met vroegere stromingen. De mens wil, als het erop aankomt, niet buigen, maar zichzelf handhaven. Dan ga je ook in dat licht het evangelie interpreteren, maar kom je uit bij de leugen en de grote leugenaar.
Vandaag komen al die oude dwalingen in een nieuw jasje terug. Opnieuw zal het gaan om het gezag van de Bijbel, om de leer van het Nieuwe Testament (1 Tim. 4:16) de leer der zaligheid en alles wat daarmee samenhangt. Het gaat altijd weer op het Evangelie der waarheid. Die waarheid is objectief en wordt ons van buitenaf geopenbaard. Die waarheid wordt niet onszelf gevonden, die waarheid is Christus Jezus, onze Here. Die waarheid wordt subjectief toegepast, uitgewerkt, in ons leven door de Heilige Geest de Geest der Waarheid.
Feike ter Velde
Er is veel discussie op gang gekomen binnen de kerk over de verhouding van de mens tot God. Dat heeft een aantal factoren als aanleiding. Ten eerste omdat door de moderne psychologie de mens meer binnen de gezichtskring van de theologie is gekomen. Wat we moderne theologie noemen is misschien wel onder te brengen onder het hoofd "de vermenselijking van God". God werd de bondgenoot van de mens. De Bijbel wordt steeds meer een boek van mensen en God zelf raakt steeds verder uit het zicht, ten gunste van de mens, die waarheid vindt in zichzelf.
De revolutionaire 60-er jaren hebben in kerk en samenleving veel overhoop gehaald. Nog steeds staan we erbij en kijken ernaar, soms lichtelijk verbijsterd. We hoorden van nieuwe inzichten in de Bijbel. Ik herinner me kerkelijke bijeenkomsten waarin de nieuwe inzichten door plaatselijke predikanten, soms op schokkende wijze, werden bekend gemaakt. Ze deden de goegemeente vermoeden dat allerlei nieuwe bronnen waren aangeboord, die de oorspronkelijke opvattingen over de Bijbel, als Woord van God, moesten weerleggen. Zo werd de boodschap van de Exodus niet meer dan de weergave van de ideologie van het socialisme: Israël de onderliggende sociale klasse en Farao het prototype van het overheersende kapitalisme. Onze wijkdominee van toen kwam dit, samen met een deskundige van Kerk en Wereld uit Driebergen aan de Gemeente uitleggen. Die extremen zijn door de tijd gelukkig verbleekt en waardeloos geworden. Maar de gezindheid erachter allerminst. Het komt steeds weer terug in andere gedaanten. Steeds weer schuilt er de vraag achter naar de verhouding tussen God en de mens.
In de vroege kerk vinden we al de gedachte dat de mens de ultieme waarheid in zichzelf meedraagt. Dat werd in de tweede eeuw een stroming: de gnostiek genoemd. Gnostiek hangt samen met het Griekse woord gnosis hetgeen kennen betekent. De apostel Paulus, zelf een wetenschapper uit de hogeschool van Gamaliël, doelde op vroege vormen van de gnostiek in de Colossenzen-brief. Vooral als hij duidt op Gods scheppingshandelen, met Christus daarin als de Hoofdpersoon: " alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen " (Col. 1:16). De Bijbel en de christelijke dogmatiek spreken van een creatio ex nihilo de schepping uit niets. De gnostiek komt uit bij een oerbegin dat er al was en waaruit God vervolgens schiep. God sloot aan op wat er al was. Dat lijkt een onbelangrijke kwestie, maar het heeft uiteindelijk grote gevolgen.
Uit die grondgedachte van de gnostiek komt ook het mensbeeld naar voren: in de mens zit de goddelijke vonk. Heel het evangelie sluit in de visie van de gnostiek dan ook aan bij wat er al is in de mens: de goddelijke vonk. Wie niet helder onderscheidt valt makkelijk in de kuil van de gnostiek, omdat die zo logisch in het verlengde van ons denken lijkt te liggen. Ik stel wel eens de vraag aan christenen: Wat was er eerst, de wedergeboorte of het geloof? Bijna allen die ik het heb gevraagd, vooral evangelische christenen, antwoordden: geloof is er eerst. Ten diepst denkt men dan, onbewust natuurlijk maar toch(!) dat God met het Evangelie van Christus aansluit bij geloof dat er al in ons hart is. Dat is de gedachte van de goddelijke vonk van de gnostiek.
Van ons wordt opnieuw een doordenking van ons geloof gevraagd, omdat deze gedachte van de gnostiek de gelovige steeds weer bedreigt.
De apostel Paulus zegt: "Want ik weet, dat in mij geen goed woont" (Rom. 7:18). Er is dus geen sprake van die goddelijke vonk in ons, waarbij de Heilige Geest met het Evangelie zou aansluiten. De Boodschap van het Nieuwe Testament is, dat we moeten sterven met Christus. Dat is een geloofskwestie. Door het geloof dat God als gave geeft (Ef. 2:8) worden wij "één plant", "samengegroeid", met hetgeen gelijk is aan de dood van Christus (Rom. 6:5). Er is geen aansluitpunt in onszelf, waar de Bijbelse boodschap zou kunnen landen. Het is er gewoon niet, we zijn van nature totaal vervreemd van God, los van Hem, goddeloos. Daarom ligt het begin van ons heil, het initiatief, bij God en niet bij ons. Dat is voor de natuurlijke mens haast onaanvaardbaar. Om die reden alleen al moet de Here in zijn grote genade eerst ons hart veranderen, vernieuwen; we moeten eerst wederom geboren worden. Eerst dan kunnen we gaan geloven in het volbrachte werk van Christus.
Het feit dat we geloven in de Here Jezus Christus is er het bewijs van, dat we van Hem een ander, een nieuw hart hebben gekregen. Veel mensen zitten met dat punt van de wedergeboorte en stellen er de verkeerde vragen bij: hoe kan ik dit, of hoe kan ik dat. Het antwoord daarop is: wij kunnen niets. Als we dat gaan zien eerst dan kunnen we geloven in Gods Woord, namelijk dat Hij àlles kan (Ef. 3:20). "Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren" (1 Joh. 5:1). Geloof volgt hier op de wedergeboorte. Eerst God en dan de mens.
In onze tijd moeten we de volgorde van Gods handelen en de plaats van de mens daarin weer op bijbelse wijze leren verwoorden. Veel van het nieuwe, evangelische, zoals dat in liederen tot ons komt, draagt die aloude gnostiek in zich. Vaak wordt de zonde verdoezeld in liederen zoals "Hij kwam en droeg mijn pijn ". De mens als slachtoffer van de omstandigheden, waarbij het Evangelie aansluit: Hij kwam om mijn pijn te helen. Maar de Bijbel leert, dat Hij kwam om de zonde te dragen. Daar ligt ten diepste het conflict altijd weer, ook met vroegere stromingen. De mens wil, als het erop aankomt, niet buigen, maar zichzelf handhaven. Dan ga je ook in dat licht het evangelie interpreteren, maar kom je uit bij de leugen en de grote leugenaar.
Vandaag komen al die oude dwalingen in een nieuw jasje terug. Opnieuw zal het gaan om het gezag van de Bijbel, om de leer van het Nieuwe Testament (1 Tim. 4:16) de leer der zaligheid en alles wat daarmee samenhangt. Het gaat altijd weer op het Evangelie der waarheid. Die waarheid is objectief en wordt ons van buitenaf geopenbaard. Die waarheid wordt niet onszelf gevonden, die waarheid is Christus Jezus, onze Here. Die waarheid wordt subjectief toegepast, uitgewerkt, in ons leven door de Heilige Geest de Geest der Waarheid.
Feike ter Velde