Gezegend nieuw jaar? (1)

Jan Harmen Klein Haneveld • 92 - 2016 • Uitgave: 1
Rond de jaarwisseling wensen we elkaar een gelukkig nieuw jaar toe. Als gelovigen doen we daar vaak een schepje boven op door elkaar een gezegend nieuw jaar te wensen. Maar wat bedoelen wij daar eigenlijk mee? Dat alles ons ‘voor de wind’ gaat en we een voorspoedig jaar zullen hebben? En hoe komen die zegenwensen over bij iemand die juist een hele moeilijke periode doormaakt?

De één lijdt meer en anders dan de ander, maar lijden doen we allemaal. Elk lijden is echter heel individueel. Niemand kan dóórdringen in het lijden en de pijn van de ander. Ieder heeft zijn eigen leed. ‘Elk huis heeft zijn kruis!’ Alleen God kent ieders persoonlijke lijden. Hij kan daarom troosten als geen ander.

Goedbedoeld
Wij proberen soms, met de beste bedoeling, elkaar te bemoedigen met uitspraken als: “Het komt allemaal wel weer goed.“ Of: “Je weet nooit wat voor goeds hier nog uit voortvloeit.” Of nog korter: “Houd moed!” En daar hebben we dan ook nog een Bijbeltekst of een vrome spreuk bij, zoals “God zal alle tranen van onze ogen wissen”, of: “God doet alles meewerken ten goede voor hen die Hem vrezen”, of “God heeft hier vast een bedoeling mee.” Je zal maar een ongeneeslijk ziek kind hebben en dit soort gemeenplaatsen te horen krijgen. De reacties op deze bemoedigingen zijn vaak negatief, maar wel begrijpelijk:
1. “Mijn kind wordt nooit meer beter; dit komt nooit meer goed!”
2. “Hier kan echt niets goeds uit voortkomen!”
3. “Dit lijden heeft helemaal geen zin, het is totaal hopeloos.”
Toch zouden wij, als gelovigen, ervoor kunnen kiezen om anders te reageren. De aanwezigheid van lijden betekent immers niet de afwezigheid van God! De satan wil ons dat wel doen geloven. “Als God bestaat en als Hij liefde is, waarom dan al dit lijden? Óf hij heeft ons niet lief, óf Hij kan er niets aan doen.” Ons geloof kan het antwoord zijn op deze vragen.

Gods liefdevolle nabijheid
In Psalm 23:4 schrijft David: ‘Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want u bent met mij’ (HSV). David wist dat hij, ook in het diepste lijden, nooit alleen was. De Here zelf was altijd bij hem. God greep dan misschien niet (direct) in, maar Hij zou hem nooit in de steek laten.
David vervolgt met de woorden: ‘Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.’ De stok en de staf van een herder dienden ervoor om een schaap dat dreigde af te dwalen op de weg terug te brengen. Met de stok sloeg of prikte hij het schaap, met de staf wipte hij steentjes naar het schaap. Niet altijd even prettig om te ervaren. Toch zijn het juist Gods stok en staf die David vertroostten. Maar David vertrouwde erop dat God die stok en die staf nooit te veel of te hard zou hanteren. De Here God mishandelt Zijn schapen nooit.
Ook en juist in het lijden leerde David Gods liefdevolle nabijheid kennen. En is dat niet de grootste zegen die een mens kan ontvangen? Die zegen wens ik u allen toe voor 2016.

In het volgende deel wil ik ingaan op enkele Bijbelse voorbeelden van gelovigen die moesten leren omgaan met lijden.

Jan Harmen Klein Haneveld