Geloofsvertrouwen in de Psalmen - Ps. 88:7
“Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd” Ps. 88:7
In Psalm 88, die ongetwijfeld van een ernstig zieke is in de laatste fase van het leven, als het sterven in zicht komt, vinden we woorden van diepe, menselijke smart, van onzekerheid ook en vertwijfeling. Men komt onder de indruk van zoveel uitgesproken doodsnood.
Toch is het dat niet alléén. De hele psalm wordt als 't ware gedragen door het openingsvers: "HERE, God van mijn heil". Alle woorden die daarna worden gezegd vervliegen niet in het luchtledige en verwaaien niet in de tijd. Ze zijn geadresseerd en komen aan bij de eeuwige God, de Schepper van hemel en aarde. Hij is God! Niet een anonieme grootmacht, ergens ver weg in een ongenaakbare en ontoegankelijke oneindigheid. Nee, Hij is de God van mijn heil, zegt de dichter.
Dit is ook het enige lichtpunt in de hele psalm. De rest is verdriet en vertwijfeling in een onbeschrijfelijk lijden. "Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd" - dieper kan het lijden niet gaan. Al roept hij dag en nacht tot God, er lijkt geen antwoord te zijn. Alles blijft stil en er is geen uitzicht. Er is alleen de gramschap van God (:8). Vergeten, verslagen, vermorzeld, vernietigd in verschrikkingen (:17). Een lied zonder uitzicht, zonder oplossing. Een gedicht van een mens in zijn stervensnood. Wat heb je daaraan? Waarom staat zoiets in de Bijbel? J.N. Darby zegt: "Toen ik dit las, wist ik dat iemand mij in de doodsnood is voorgegaan".
Zit ik er ver naast als ik hier de verwoording hoor van het diepste lijden van onze Here Jezus Christus op het kruis? Was Zijn leven niet "wegstervend van Zijn jeugd aan" (:16)? Hoorde Hij niet bij elke hamerslag in de timmerwinkel van Zijn vader, Jozef, de hamerslagen die eens Hem aan het hout zouden vastspijkeren?
Waar de mens zou komen door zijn zonde, daar kwam de Zoon des mensen door Zijn liefde. Hij is afgedaald in onze dood, beladen met onze zonden. Hij heeft dit alles ondergaan. Hij riep tot de God van Zijn heil, toen Hij aan het hout was vastgespijkerd: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" (Ps. 22:2).
Als deze woorden van diepste smart klinken in de Mattheüspassion laat Johann Sebastian Bach er een prachtig koraal op volgen:
Wenn ich einmal soll scheiden,
so scheide nicht von mir,
Wenn ich den Tod sol] leiden,
So tritt du dan herfur!
Wenn mir am allerbangsten
wird um das Herze sein,
so reiss mich aus den Angsten
kraft Deiner Angst und Pein!
Feike ter Velde
In Psalm 88, die ongetwijfeld van een ernstig zieke is in de laatste fase van het leven, als het sterven in zicht komt, vinden we woorden van diepe, menselijke smart, van onzekerheid ook en vertwijfeling. Men komt onder de indruk van zoveel uitgesproken doodsnood.
Toch is het dat niet alléén. De hele psalm wordt als 't ware gedragen door het openingsvers: "HERE, God van mijn heil". Alle woorden die daarna worden gezegd vervliegen niet in het luchtledige en verwaaien niet in de tijd. Ze zijn geadresseerd en komen aan bij de eeuwige God, de Schepper van hemel en aarde. Hij is God! Niet een anonieme grootmacht, ergens ver weg in een ongenaakbare en ontoegankelijke oneindigheid. Nee, Hij is de God van mijn heil, zegt de dichter.
Dit is ook het enige lichtpunt in de hele psalm. De rest is verdriet en vertwijfeling in een onbeschrijfelijk lijden. "Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd" - dieper kan het lijden niet gaan. Al roept hij dag en nacht tot God, er lijkt geen antwoord te zijn. Alles blijft stil en er is geen uitzicht. Er is alleen de gramschap van God (:8). Vergeten, verslagen, vermorzeld, vernietigd in verschrikkingen (:17). Een lied zonder uitzicht, zonder oplossing. Een gedicht van een mens in zijn stervensnood. Wat heb je daaraan? Waarom staat zoiets in de Bijbel? J.N. Darby zegt: "Toen ik dit las, wist ik dat iemand mij in de doodsnood is voorgegaan".
Zit ik er ver naast als ik hier de verwoording hoor van het diepste lijden van onze Here Jezus Christus op het kruis? Was Zijn leven niet "wegstervend van Zijn jeugd aan" (:16)? Hoorde Hij niet bij elke hamerslag in de timmerwinkel van Zijn vader, Jozef, de hamerslagen die eens Hem aan het hout zouden vastspijkeren?
Waar de mens zou komen door zijn zonde, daar kwam de Zoon des mensen door Zijn liefde. Hij is afgedaald in onze dood, beladen met onze zonden. Hij heeft dit alles ondergaan. Hij riep tot de God van Zijn heil, toen Hij aan het hout was vastgespijkerd: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" (Ps. 22:2).
Als deze woorden van diepste smart klinken in de Mattheüspassion laat Johann Sebastian Bach er een prachtig koraal op volgen:
Wenn ich einmal soll scheiden,
so scheide nicht von mir,
Wenn ich den Tod sol] leiden,
So tritt du dan herfur!
Wenn mir am allerbangsten
wird um das Herze sein,
so reiss mich aus den Angsten
kraft Deiner Angst und Pein!
Feike ter Velde